ECLI:NL:HR:2005:AU4734
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- F.W.G.M. van Brunschot
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- J.W. van den Berge
- Rechtspraak.nl
Cassatie over fraus legis en deelnemingsvrijstelling in vennootschapsbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 oktober 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft aanslagen in de vennootschapsbelasting voor de jaren 1993 en 1994, opgelegd aan belanghebbende, die na bezwaar door de Inspecteur zijn gehandhaafd. Het Gerechtshof heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de aanslagen verminderd. De Staatssecretaris heeft hiertegen cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft zich in deze uitspraak gericht op de vraag of het Hof terecht heeft geoordeeld dat belanghebbende niet in fraus legis heeft gehandeld. Het Hof oordeelde dat de herverzekeringsovereenkomst met A een reële risico-overdracht inhield, ondanks het feit dat belanghebbende als moedermaatschappij belang behield bij het financiële resultaat van A. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof geen onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd en dat de oordelen van het Hof, die verweven zijn met feitelijke waarderingen, niet in cassatie kunnen worden getoetst.
Daarnaast heeft de Hoge Raad het oordeel van het Hof bevestigd dat de aandelen van belanghebbende in A moeten worden aangemerkt als een deelneming in de zin van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Het Hof heeft vastgesteld dat de aandelen niet worden aangehouden ter belegging, wat betekent dat de toepassing van artikel 28b van de Wet in dit geval niet kan leiden tot een hoger belastbaar bedrag. De Hoge Raad verklaart het beroep van de Staatssecretaris ongegrond en veroordeelt hem in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.