ECLI:NL:HR:2005:AU4726

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
494
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • F.W.G.M. van Brunschot
  • D.G. van Vliet
  • P. Lourens
  • J.W. van den Berge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over correctienota's en loonheffing in sociale verzekeringswetten

In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door de v.o.f. X-1 en X-2 B.V. tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 30 maart 2004. De zaak betreft correctienota's die zijn opgelegd door het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) aan de belanghebbenden over de jaren 1994 tot en met 1998, alsmede boetenota's over de jaren 1994 tot en met 1997. De belanghebbenden hebben bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het Lisv heeft deze bezwaren ongegrond verklaard. Hierop hebben de belanghebbenden beroep ingesteld bij de Rechtbank te Rotterdam, die de beroepen gegrond verklaarde en de besluiten van het Lisv gedeeltelijk vernietigde.

Zowel de belanghebbenden als het Lisv hebben hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Deze heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en de beroepen ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak hebben de belanghebbenden cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep vernietigd. De Hoge Raad verwijst de zaak terug naar de Centrale Raad voor verdere behandeling en beslissing, met inachtneming van het arrest van de Hoge Raad. Tevens is de Staat veroordeeld tot vergoeding van griffierechten en proceskosten aan de belanghebbenden.

De Hoge Raad oordeelt dat de Centrale Raad heeft miskend dat op het moment dat een werkgever zich bewust is van een loonbetaling zonder ingehouden loonheffing, er sprake is van een voordeel uit dienstbetrekking. Dit arrest verduidelijkt de toepassing van de Coördinatiewet Sociale Verzekering en de begrippen rondom loon en brutering.

Uitspraak

Nr. 494
21 oktober 2005
PV
gewezen op het beroep in cassatie van v.o.f. X-1 en X-2 B.V., beide gevestigd te Z, tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 30 maart 2004, nrs. 01/1667 CSV, 01/1668 CSV, 01/1669 CSV, 01/1670 CSV, 01/1672 CSV, 01/1673 CSV, 01/1747 CSV, betreffende na te melden besluiten van het bestuur van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (hierna: het Lisv), waarvoor met ingang van 1 januari 2002 als rechtsopvolger in de plaats is getreden de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
1. Besluiten, bezwaren en geding voor de Rechtbank
Bij besluiten van 6 en 9 juli 1999, zijn aan belanghebbenden correctienota's ingevolge sociale verzekeringswetten opgelegd over de jaren 1994 tot en met 1998, alsmede boetenota's over de jaren 1994 tot en met 1997.
Het Lisv heeft de tegen vorenbedoelde besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Belanghebbenden hebben tegen die beslissingen beroep ingesteld bij de Rechtbank te Rotterdam.
De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard en de besluiten van het Lisv gedeeltelijk vernietigd.
2. Geding voor de Centrale Raad van Beroep
Belanghebbenden en het Lisv hebben tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en de tegen de besluiten van het Lisv ingestelde beroepen ongegrond verklaard. De uitspraak van de Centrale Raad is aan dit arrest gehecht.
3. Geding in cassatie
Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak van de Centrale Raad beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbenden hebben een conclusie van repliek ingediend.
4. Beoordeling van het middel
4.1. De Centrale Raad heeft geoordeeld dat op het moment dat de werkgever zich ervan bewust wordt dat een loonbetaling aan een werknemer is gedaan, zonder dat daarop de verschuldigde loonheffing is ingehouden, sprake is van een uit dienstbetrekking genoten voordeel ter zake van deze loonheffing. De Centrale Raad heeft vervolgens geoordeeld dat niet valt in te zien waarom het bestuursorgaan eerst een correctienota over een bepaald jaar kan opleggen nadat is komen vast te staan dat de werkgever ervan afziet de loonheffing over dat jaar op de betreffende werknemers te verhalen.
4.2. Het middel, dat zich tegen die oordelen richt, slaagt, aangezien met deze oordelen is miskend hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 4 mei 1994, nr. 247, BNB 1994/234.
5. Proceskosten
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep,
verwijst het geding naar de Centrale Raad van Beroep ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbenden vergoedt het door dezen ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 409, en
veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 322 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, P. Lourens en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2005.