ECLI:NL:HR:2005:AU4621
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- O. de Savornin Lohman
- P.C. Kop
- E.J. Numann
- W.A.M. van Schendel
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de ondernemingskamer en boedelschuld in faillissement van rechtspersoon
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een beschikking van de ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van de Landis Group N.V. en haar dochtervennootschappen werd bevolen. De curatoren, vertegenwoordigd door mr. W.J.M. van Andel en mr. H. Dulack, hebben cassatie ingesteld tegen de beslissing van de ondernemingskamer die hen verplichtte zekerheid te stellen voor de kosten van het onderzoek. De Hoge Raad heeft de beschikking van de ondernemingskamer vernietigd en VEB c.s. niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek om zekerheidstelling. De Hoge Raad oordeelde dat de ondernemingskamer niet bevoegd was om het verzoek van VEB c.s. te behandelen, omdat de kosten van het onderzoek niet als boedelschuld kunnen worden aangemerkt. Dit oordeel is in lijn met eerdere uitspraken van de Hoge Raad, waarin werd vastgesteld dat de kosten van een onderzoek in faillissement niet automatisch als boedelschuld worden gekwalificeerd. De Hoge Raad heeft VEB c.s. veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 336,38 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. De uitspraak is gedaan op 9 december 2005, waarbij de vice-president D.H. Beukenhorst de zitting heeft geleid en de uitspraak is gedaan door raadsheer E.J. Numann.