ECLI:NL:HR:2005:AU4302
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- D.G. van Vliet
- C.B. Bavinck
- J.W. van den Berge
- E.N. Punt
- Rechtspraak.nl
Cassatie over naheffingsaanslag omzetbelasting en de kwalificatie van een sportcomplex als één goed
In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag in de omzetbelasting die aan belanghebbende is opgelegd over het tijdvak van 1 januari 1997 tot en met 31 december 2001, ter hoogte van ƒ 921.176. Na bezwaar tegen deze aanslag heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Gerechtshof. Het Hof verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de Inspecteur en verlaagde de naheffingsaanslag met ƒ 66.577. De Staatssecretaris van Financiën ging in cassatie tegen deze uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad oordeelt dat de naheffingsaanslag betrekking heeft op een sportcomplex dat bestond uit zes korfbalvelden, een parkeerterrein, een clubhuis en kleedlokalen. Belanghebbende verhuurde het complex met vrijstelling van omzetbelasting aan korfbalverenigingen, met uitzondering van het clubhuis. In 1998 heeft belanghebbende drie van de zes velden omgebouwd tot kunstgrasvelden, terwijl de verhuur van het complex in stand bleef.
De Inspecteur stelde dat de kunstgrasvelden als afzonderlijke goederen moesten worden aangemerkt voor de heffing van omzetbelasting. Het Hof oordeelde echter dat het totale complex als één goed moest worden beschouwd, wat de Hoge Raad niet kon volgen. De Hoge Raad concludeert dat de drie kunstgrasvelden fysiek gescheiden zijn en voor de heffing van omzetbelasting als afzonderlijke goederen moeten worden aangemerkt. Het middel van de Staatssecretaris slaagt, en de Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, met verwijzing naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling.
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten, en het verwijzingshof zal beoordelen of belanghebbende recht heeft op een vergoeding voor de kosten van het geding voor het Hof.