ECLI:NL:HR:2005:AU4123

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R05/012HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kinderalimentatie na echtscheiding en onbegrijpelijke motivering in hoger beroep

In deze zaak, die op 9 december 2005 door de Hoge Raad is behandeld, gaat het om een geschil over kinderalimentatie na een echtscheiding. De vrouw, verweerster in cassatie, had op 17 juli 2003 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank te Haarlem om de echtscheiding uit te spreken en om de man, verzoeker tot cassatie, te verplichten tot het betalen van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun twee minderjarige kinderen, alsook een bijdrage in haar levensonderhoud. De rechtbank heeft op 24 februari 2004 de echtscheiding uitgesproken en de alimentatie vastgesteld op € 200,-- per kind per maand en € 200,-- per maand voor de vrouw. De man heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam, dat op 21 oktober 2004 de beschikking van de rechtbank gedeeltelijk heeft vernietigd en de alimentatie voor de kinderen heeft bekrachtigd.

De man heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de beschikking van het hof, terwijl de vrouw incidenteel cassatieberoep heeft ingesteld. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak de beschikking van het gerechtshof vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat het hof in zijn motivering onbegrijpelijk was geweest, met name met betrekking tot de draagkracht van de man en de kosten die hij maakt voor zijn auto in verband met zijn werk. De Hoge Raad heeft de klachten van de man gegrond verklaard en de beschikking van het hof vernietigd, terwijl het incidentele beroep van de vrouw werd verworpen.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een duidelijke en begrijpelijke motivering in alimentatiezaken, vooral als het gaat om de financiële situatie van de betrokken partijen. De zaak illustreert ook de complexiteit van alimentatiekwesties na een echtscheiding, waarbij de belangen van zowel de kinderen als de ouders zorgvuldig moeten worden afgewogen.

Uitspraak

9 december 2005
Eerste Kamer
Rek.nr. R05/012HR
JMH/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de man], wonende te [woonplaats], Frankrijk,
VERZOEKER tot cassatie,
incidenteel verweerder,
advocaat: mr. R.Th.R.F. Carli,
t e g e n
[de vrouw], wonende te [woonplaats], gemeente [...],
VERWEERSTER in cassatie,
incidenteel verzoekster,
advocaat: mr. P. Garretsen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 17 juli 2003 gedateerd verzoekschrift heeft verweerster in cassatie - verder te noemen: de vrouw - zich gewend tot de rechtbank te Haarlem en verzocht echtscheiding tussen haar en verzoeker tot cassatie - verder te noemen: de man - uit te spreken, alsmede, voor zover in cassatie van belang, te bepalen dat de man aan de vrouw zal dienen te betalen een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de twee minderjarige kinderen van partijen van € 200,-- per kind per maand en een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw van € 200,-- per maand.
De man heeft het verzoek van de vrouw tot bepaling van beide bijdragen bestreden en zelfstandig vaststelling van een omgangsregeling verzocht.
De vrouw heeft het zelfstandig verzoek van de man bestreden.
De rechtbank heeft bij beschikking van 24 februari 2004 echtscheiding tussen partijen uitgesproken, de door de man aan de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de twee minderjarige kinderen van partijen bepaald op € 200,-- per kind per maand en de bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw op € 200,-- per maand, almede een omgangsregeling vastgesteld als in de beschikking omschreven.
Tegen deze beschikking heeft de man wat de daarbij vastgestelde bijdragen betreft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij beschikking van 21 oktober 2004 heeft het hof het inleidend verzoek van de vrouw tot het bepalen van een uitkering in haar levensonderhoud alsnog afgewezen en de beschikking waarvan beroep in zoverre vernietigd en de bestreden beschikking voor het overige bekrachtigd.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. De vrouw heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld. Het cassatierekest en het verweerschrift tevens houdende het incidenteel beroep zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade strekt in het principale beroep tot vernietiging en verwijzing en in het incidentele beroep tot verwerping van het beroep.
3. Uitgangspunten in cassatie
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Partijen zijn op 30 mei 1995 met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk zijn twee kinderen geboren.
(ii) Bij beschikking van 24 februari 2004 is tussen partijen echtscheiding uitgesproken. De rechtbank heeft bij die beschikking tevens bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw is en dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen € 200,-- per kind per maand zal betalen. De rechtbank heeft voorts een omgangsregeling vastgesteld inhoudende dat de man en de kinderen eenmaal per vier weken in het weekend omgang met elkaar zullen hebben en dat de kinderen eenmaal per jaar een korte vakantie bij de man zullen doorbrengen.
(iii) De man is als elektricien in loondienst in Frankrijk. Zijn salaris bedraagt circa € 800,-- netto per maand. De werkgever verschaft de man kost en inwoning en heeft hem een auto ter beschikking gesteld.
3.2 De man heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank. Het hof heeft die beschikking bekrachtigd ten aanzien van de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Het hof heeft daartoe, samengevat, het volgende overwogen. De behoefte aan een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen staat vast. Bij de beantwoording van de vraag of de man voldoende draagkracht heeft om € 200,-- per kind per maand bij te dragen neemt het hof het inkomen dat de man in Frankrijk verdient als uitgangspunt, nu de hoogte hiervan niet onredelijk voorkomt, gezien het feit dat de man naast zijn salaris kost en inwoning van zijn werkgever ontvangt en een auto tot zijn beschikking heeft. De door de man gestelde autokosten dienen bij het bepalen van de draagkracht buiten beschouwing te blijven omdat de man deze kosten onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Volgens het hof heeft de man gesteld "dat hij rond € 250,- per maand aan kosten heeft voor zijn auto in verband met zijn werkzaamheden." (rov. 4.5)
4. Beoordeling van de middelen in het principale beroep
4.1 De in het eerste middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4.2 Het tweede middel richt zich primair tegen de overweging van het hof in rov. 4.5 dat de man heeft gesteld dat hij rond € 250,-- per maand aan kosten heeft voor zijn auto in verband met zijn werkzaamheden. Volgens het middel heeft het hof hier een kennelijke vergissing begaan doordat het hof meende dat de man een bedrag van € 250,-- per maand aan reiskosten voor zijn werk noemde, terwijl de man dit bedrag heeft genoemd als reiskosten om iedere maand eenmaal naar zijn kinderen in Nederland te reizen en weer terug te keren naar zijn woonplaats in Frankrijk. De klacht is terecht voorgesteld. De man heeft in zijn beroepschrift (onder 12) aangevoerd dat hij ongeveer € 190,-- dient te betalen aan brandstof en ongeveer € 60,-- voor tolwegen. Voorts betoogde hij dat hij in het kader van zijn werk van de auto gebruik maakt, doch dat daaronder niet valt het reizen naar Nederland in verband met de kinderen. De vrouw heeft dit in hoger beroep slechts in zoverre bestreden dat het de vrije keus was van de man om zijn werkplek naar Frankrijk te verleggen en dat derhalve geen rekening dient te worden gehouden met de kilometerkosten. De vrouw voegde daaraan toe dat de man de omgangsregeling niet nakomt en dat ook om die reden geen rekening dient te worden gehouden met de kosten van de omgangsregeling. Tegen deze achtergrond is het oordeel van het hof dat de man circa € 250,-- aan kosten heeft voor zijn auto in verband met zijn werkzaamheden zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk. Dit betekent dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en dat de subsidiaire klacht van het middel geen behandeling behoeft.
5. Beoordeling van het middel in het incidentele beroep
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
in het principale beroep:
vernietigt de beschikking van het gerechtshof te Amsterdam van 21 oktober 2004;
verwijst het geding naar het gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing;
in het incidentele beroep:
verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink, A.M.J. van Buchem-Spapens, J.C. van Oven en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 9 december 2005.