25 november 2005
Eerste Kamer
Nr. C04/216HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
1. EUROSPORTIEF 2000 C.V.,
gevestigd te Geesteren, gemeente Tubbergen,
2. [Eiser 2] en
3. [Eiseres 3],
beiden wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: eerst mr. M.E.M.G. Peletier,
thans mr. R.S. Meijer,
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. A.J. Swelheim.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft bij exploot van 28 december 2001 eisers tot cassatie - verder tezamen te noemen: Eurosportief - gedagvaard voor de rechtbank te Almelo en na vermeerdering van eis bij conclusie van repliek gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Eurosportief te veroordelen tot betaling van:
1. een bedrag van € 18.472,50, zijnde materiële schade over de periode tot 1 augustus 2000, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, en
2. een bedrag van € 1.445,85, zijnde buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 maart 2001 tot aan de dag der algehele voldoening.
Eurosportief heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 21 augustus 2002 het door [verweerder] gevorderde afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem.
Bij tussenarrest van 28 oktober 2003 heeft het hof een comparitie van partijen gelast en bij eindarrest van 27 april 2004 heeft het hof voormeld vonnis van de rechtbank vernietigd en, opnieuw rechtdoende, Eurosportief veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verweerder] te betalen (a) het bedrag van € 12.136,52, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2000, (b) het bedrag van € 6.320,55, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 december 2001, en (c) het bedrag van € 1.445,85, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2001, telkens tot aan de dag van volledige betaling, en Eurosportief in de kosten van de procedure in beide instanties veroordeeld.
Beide arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen beide arresten van het hof heeft Eurosportief beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor Eurosportief mede door mr. F.E. Vermeulen, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van Eurosportief heeft bij brief van 8 juli 2005 op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Verweerder] was gehuwd met [betrokkene 1]. Uit het huwelijk zijn in de periode 1991-1996 vier, nog in leven zijnde kinderen geboren.
(ii) In maart 1999 heeft [betrokkene 1] zich opgegeven voor een door Eurosportief georganiseerde beginnerscursus skeeleren van vier lessen. Het door [betrokkene 1] ingevulde en ondertekende aanmeldingsformulier vermeldt: "Deelname is voor eigen rekening en risico." De lessen werden namens Eurosportief gegeven door [betrokkene 2], docent lichamelijke opvoeding in het dagonderwijs. [Betrokkene 2] heeft een opleiding aan de Academie Lichamelijke Opvoeding gehad, was in het bezit van het diploma schaatstraining en had daarnaast een "applicatiecursus voor instructiegeving skating" gevolgd.
(iii) De lessen werden gegeven op een geasfalteerde skeelerbaan, waarop geen oneffenheden of andere onvolkomenheden aanwezig waren. De cursusgroep bestond uit ongeveer zeventien leerlingen. Aan het begin van de les werden door Eurosportief aan de cursisten skeelers alsmede knie- en polsbeschermers uitgereikt. Bij de eerste les had [betrokkene 2] de leerlingen, onder wie [betrokkene 1], verteld dat zij een helm konden pakken als zij daar behoefte aan hadden.
(iv) Op 26 april 1999 volgde [betrokkene 1] de derde les. Zij droeg daarbij geen valhelm, [betrokkene 2] evenmin. Op een gegeven moment is [betrokkene 1] ten val gekomen; zij is achterovergevallen, kwam eerst met haar zitvlak op de grond en sloeg daarna met haar hoofd tegen de grond. Niet duidelijk is waarom zij is gevallen. [Betrokkene 1] is naar het ziekenhuis overgebracht, alwaar hersenletsel werd geconstateerd. Aan dit als gevolg van de val opgelopen letsel is zij de volgende dag overleden.
(v) Ten tijde van het ongeval was het dragen van pols-, elleboog- en kniebeschermers verplicht voor de cursisten, het dragen van een valhelm niet. Dit laatste is na het ongeval wel verplicht gesteld.
(vi) Een folder van Eurosportief inzake de veiligheidsaspecten bij het skeeleren vermeldt onder meer: "Aanwijzingen om als skater en skeeleraar mee rekening te houden. (...) Draag altijd beschermingsmiddelen t.w. : pols, (elleboog) en kniebeschermers en bij voorkeur een helm."
(vii) Eurosportief is tegen wettelijke aansprakelijkheid verzekerd.
3.2 Aan zijn hiervoor onder 1 vermelde vorderingen heeft [verweerder] kort gezegd ten grondslag gelegd dat Eurosportief jegens [betrokkene 1] is tekortgeschoten in de zorgplicht die van haar mocht worden verwacht doordat zij van haar cursisten, die allen beginners waren, niet heeft verlangd dat zij een valhelm zouden dragen. De rechtbank heeft die vorderingen afgewezen.
3.3 In hoger beroep heeft het hof alsnog in het voordeel van [verweerder] beslist. Hetgeen het hof daartoe in zijn tussenarrest heeft overwogen kan als volgt worden weergegeven. Juist voor cursisten die geen ervaring hebben in het skeeleren bestaat een verhoogd gevaar voor vallen en voor daaruit voortvloeiend letsel. Van een organisator van een skeelercursus voor beginners mag worden verwacht dat de cursisten voorafgaand aan de cursus indringend worden gewaarschuwd voor die gevaren, aldus dat iedere cursist een afgewogen beslissing kan nemen om beschermingsmiddelen te dragen. Dit geldt ook voor het gevaar van hoofdletsel, dat weliswaar minder vaak voorkomt, maar doorgaans veel ernstiger van aard is en beduidend ingrijpender gevolgen kan hebben. Aangenomen moet worden dat Eurosportief op dat gevaar van hoofdletsel ook bedacht had moeten zijn in situaties als de onderhavige, waarin door de cursisten langzaam wordt gereden op een effen, geasfalteerde baan en geen gevaarlijke manoeuvres worden verricht (rov. 4.6). De mededeling van de cursusleider aan de leerlingen dat zij een helm konden pakken als zij daar behoefte aan hadden, kan niet worden aangemerkt als een dringend advies aan de cursisten (rov. 4.7). Dit brengt mee dat Eurosportief is tekortgeschoten in de op haar rustende zorgvuldigheidsverplichting om de cursisten minst genomen dringend te adviseren een valhelm te dragen. Als aspect van dit vereiste dringend advies heeft te gelden dat van de cursusleider in het kader van zijn voorbeeldfunctie jegens de cursisten kan worden gevergd dat hij zelf tijdens de lessen een helm zou hebben gedragen, maar dat heeft hij nagelaten, hetgeen Eurosportief moet worden toegerekend (rov. 4.8). Aan deze zorgvuldigheidsverplichting en de uit schending daarvan voortvloeiende aansprakelijkheid wordt niet afgedaan door de omstandigheid dat het gaat om een sport die het risico van vallen met zich brengt. Het betreft hier geen letsel dat door de ene aan de andere sportbeoefenaar wordt toegebracht (rov. 4.9). Aangenomen moet worden dat [betrokkene 1] een dringend advies een valhelm te dragen zou hebben opgevolgd. Het door haar opgelopen dodelijk letsel moet dan ook worden toegerekend aan het feit dat Eurosportief heeft nagelaten aan haar hiervoor omschreven zorgvuldigheidsverplichting te voldoen (rov. 4.10). Het overlijden van [betrokkene 1] als gevolg van de valpartij was niet zozeer onvoorzienbaar dat dit Eurosportief niet zou kunnen worden toegerekend, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het door haar opgelopen letsel( rov. 4.12). Volgens Eurosportief houdt de vermelding in het inschrijfformulier dat deelname voor eigen rekening en risico geschiedt een contractuele uitsluiting van aansprakelijkheid in. Die uitsluiting is onder de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid echter onaanvaardbaar en moet daarom buiten toepassing blijven. Daar komt nog bij dat uit dit eenzijdig door Eurosportief opgestelde beding niet blijkt dat het ook geschreven is voor ernstige schadesoorten als bedoeld in art. 6:108 BW (rov. 4.13).
3.4.1 Onderdeel I, waarvan het gestelde onder 1 een inleiding behelst, keert zich onder 2 met een reeks klachten tegen (de motivering van) het oordeel dat Eurosportief onrechtmatig jegens [betrokkene 1] heeft gehandeld. Deze klachten - onderdeel I.2.1 - missen feitelijke grondslag voor zover zij ervan uitgaan dat het hof Eurosportief aansprakelijk heeft geacht omdat het aan het skeeleren verbonden risico van een val (op het hoofd) zich heeft verwezenlijkt, alsook voor zover zij inhouden dat het hof ten onrechte is voorbijgegaan aan het betoog van Eurosportief dat zij in elk geval in overeenstemming met de maatschappelijke zorgvuldigheid heeft gehandeld door ervoor zorg te dragen dat de cursus plaatsvond op een geasfalteerde skeelerbaan zonder oneffenheden of andere onvolkomenheden en door aan [betrokkene 1] het nodige veiligheidsmateriaal ( verplicht: pols-, knie- en elleboogbeschermers en, naar behoefte, een valhelm) ter beschikking te stellen. Dit laatste betoog is door het hof niet over het hoofd gezien, maar verworpen. Het hof heeft die maatregelen immers, zoals besloten ligt in het oordeel dat Eurosportief de cursisten minst genomen dringend had moeten adviseren een valhelm te dragen, ontoereikend geoordeeld. Het uitgangspunt dat het hof Eurosportief aansprakelijk heeft geacht omdat het aan het skeeleren inherente risico van een val zich heeft verwezenlijkt, ziet eraan voorbij dat het hof aansprakelijkheid van Eurosportief heeft aangenomen omdat verzuimd is dat dringende, op beperking van de gevolgen van een val op het hoofd gerichte advies te geven.
3.4.2 Onderdeel I.2.1 klaagt in de eerste plaats dat het hof met zijn oordeel dat Eurosportief onrechtmatig jegens [betrokkene 1] heeft gehandeld, en meer in het bijzonder met het hiervoor in 3.3 vermelde oordeel in rov. 4.9, miskent dat het feit dat geen sprake is van letsel dat door de ene aan de andere sportbeoefenaar is toegebracht niet betekent dat geen relevant gewicht toekomt aan het feit dat [betrokkene 1] zich door deelname aan de door Eurosportief georganiseerde cursus vrijwillig heeft blootgesteld aan het aan (het leren van) een sport als skeeleren inherente risico van vallen (en daarbij terechtkomen op het hoofd), welk risico van algemene bekendheid is en dus ook voor [betrokkene 1] kenbaar en te verwachten was.
Het hof heeft dit niet miskend. Het heeft de door het onderdeel genoemde omstandigheden niet beslissend geacht voor het antwoord op de vraag of Eurosportief jegens [betrokkene 1] onrechtmatig heeft gehandeld door haar niet dringend te adviseren een valhelm te dragen. Daarmee heeft het hof niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Dat [betrokkene 1] zich vrijwillig heeft blootgesteld aan het risico van een val (op het hoofd) bevrijdde Eurosportief immers niet noodzakelijkerwijs van haar aansprakelijkheid ter zake van het niet treffen van de met het oog op dat risico bij een skeelercursus voor beginners geboden veiligheidsmaatregelen (vgl. HR 21 oktober 1988, nr. 13355, NJ 1989, 729).
3.4.3 Ook de motiveringsklacht van onderdeel I.2.1 faalt: de verwerping van het hiervoor in 3.4.1 weergegeven betoog dat erop neerkomt dat Eurosportief jegens [betrokkene 1] wel heeft gehandeld in overeenstemming met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, behoefde geen nadere motivering dan door het hof is gegeven.
3.4.4 De onderdelen I.2.2 - I.2.4 komen neer op een herhaling in andere bewoordingen van het betoog dat het hof doorslaggevende betekenis had moeten toekennen aan het feit dat [betrokkene 1] bedacht kon en ook behoorde te zijn op het normale, aan skeeleren inherente risico van een val (op het hoofd), en behoeven om die reden geen afzonderlijke behandeling.
3.4.5 Onderdeel I.2.5 klaagt tevergeefs dat het hof in rov. 4.10 het verbod op aanvulling van feiten heeft geschonden, omdat - aldus het onderdeel - gesteld noch gebleken is dat [betrokkene 1], indien uitdrukkelijk op het risico van hoofdletsel was gewezen en dringend was geadviseerd een valhelm te dragen, dit advies zou hebben opgevolgd. Het onderdeel faalt omdat het eraan voorbij-ziet dat hier sprake is van een geval waarin de zogeheten omkeringsregel van toepassing is. Dit bracht mee dat het hof het condicio sine qua non-verband tussen het niet geven van genoemd advies en het door [betrokkene 1] opgelopen letsel als vaststaand moest aannemen tenzij Eurosportief gesteld en (zonodig) bewezen zou hebben dat [betrokkene 1] in weerwil van dit advies geen valhelm zou hebben opgezet. Aan die stelplicht heeft Eurosportief echter niet voldaan.
3.4.6 Onderdeel I.2.6 (i) voegt aan de voorgaande onderdelen nog het verwijt toe dat het hof heeft miskend dat met het verstrekken en verplicht laten dragen van pols-, elleboog- en kniebeschermers reeds voldoende aan [betrokkene 1] blijk was gegeven van het risico van een val, waarbij [betrokkene 1] - mede gezien het (naar behoefte) ter beschikking stellen van een helm - heeft moeten begrijpen dat er ook sprake was van een (weliswaar veel kleiner, maar niet uit te sluiten) risico van hoofdletsel. Ook deze klacht stuit af op het niet van een onjuiste rechtsopvatting blijk gevende oordeel van het hof dat voor het antwoord op de vraag of Eurosportief, organisator en leider van de skeelercursus, dringend had moeten adviseren een valhelm te dragen, niet beslissend is dat [betrokkene 1], beginnend cursist, zelf bedacht had moeten zijn op het risico van een val op het hoofd.
3.4.7 Onderdeel I.2.6 (ii) heeft betrekking op het oordeel van het hof in rov. 4.6 dat hoofdletsel bij skeeleren minder vaak zal voorkomen maar doorgaans veel ernstiger van aard is dan ander letsel. Volgens het onderdeel berust dit oordeel niet op ten processe gestelde of gebleken feiten, althans was [betrokkene 1] voor zover het hier om feiten van algemene bekendheid zou gaan daarmee even bekend als Eurosportief.
Het verwijt dat het hof ten onrechte de feiten heeft aangevuld is ongegrond. Dat hoofdletsel bij skeeleren minder vaak voorkomt dan ander letsel maar doorgaans veel ernstiger is dan ander letsel, heeft het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk afgeleid uit de als productie 9 bij memorie van grieven door [verweerder] in het geding gebrachte pagina's van de website van de Stichting Consument en Veiligheid, voor zover daarin wordt vermeld dat 9% van de ongeveer 6900 in 2001 op een afdeling spoedeisende hulp behandelde slachtoffers van skeeler/skate-ongevallen hoofdletsel opliep, dat bij ruim een kwart van die gevallen het letsel over het algemeen vrij ernstig was, dat van die groep bijna een kwart - zo'n 40 personen - in het ziekenhuis werd opgenomen, terwijl het totale aantal in het ziekenhuis opgenomen slachtoffers van skeeler/skate-ongevallen 400 bedroeg.
3.4.8 De klachten onder I.2.6 (iii) falen omdat zij eraan voorbijzien dat het niet naleven van een veiligheidsnorm meebrengt dat ook letsel dat buiten de normale lijn van de verwachtingen ligt aan de overtreder van die norm moet worden toegerekend (zie HR 6 oktober 1995, nr. 15770, NJ 1998,190).
3.5.1 Onderdeel II richt klachten tegen het oordeel van het hof dat het door Eurosportief gedane beroep op het volgens haar in het aanmeldingsformulier vervatte exoneratiebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
3.5.2 Onderdeel II.2.1 - onderdeel II.1 bevat een inleiding - bouwt voort op (in het bijzonder de klachten onder 2.1 en 2.4 van) onderdeel I en moet het lot van dat onderdeel delen. Onderdeel II.2.2 bestrijdt het onder 3.5.1 genoemde oordeel voor zover het hof dit mede heeft doen rusten op de overweging dat het door Eurosportief opgestelde beding onduidelijk is in die zin dat daaruit niet blijkt dat het ook geschreven is voor ernstige schadesoorten als bedoeld in art. 6:108 BW. Het onderdeel klaagt dat het hof aldus een onjuiste of onbegrijpelijke uitleg heeft gegeven aan het exoneratiebeding. Genoemde overweging moet zo worden begrepen dat de onduidelijkheid slechts daarin is gelegen, dat de woorden "Deelname is voor eigen rekening en risico." de ondertekenaar van het door Eurosportief opgestelde inschrijfformulier voor de beginnerscursus onvoldoende inscherpen dat die tekst er ook toe strekt aansprakelijkheid uit te sluiten voor de meer ernstige tot zeer ernstige vormen van schade die zich bij het skeeleren kunnen voordoen. Aldus opgevat is de bestreden overweging niet onbegrijpelijk en evenmin rechtens onjuist, zodat niet valt in te zien dat het hof die overweging niet mede ten grondslag kon leggen aan zijn oordeel dat het beroep op genoemd beding in de gegeven, door het hof in de tweede alinea van rov. 4.13 opgesomde, omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
3.6 Onderdeel III - onderdeel III.1 bevat een in-leiding - klaagt over verwerping van, althans voorbijgaan aan het door Eurosportief in de feitelijke instanties gedane beroep op eigen schuld van [betrokkene 1] in de zin van art. 6:101 BW.
Onderdeel III.2.1 neemt tot uitgangspunt dat het hof dit verweer heeft verworpen. Een zodanige verwerping valt in de bestreden arresten evenwel niet te lezen, zodat dit onderdeel bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie kan leiden.
Onderdeel III.2.2 faalt omdat het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk in de stellingen van Eurosportief waarop het onderdeel een beroep doet niet een, tegenover de schuld van Eurosportief die gelegen is in het nalaten van een dringend advies een valhelm te dragen, voldoende toegelicht beroep op eigen schuld heeft gelezen.
3.7 Onderdeel IV veronderstelt gegrondbevinding van een der andere onderdelen en treft dus, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen doel.
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Eurosportief in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 666,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink, A.M.J. van Buchem-Spapens, P.C. Kop en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 25 november 2005.