ECLI:NL:HR:2005:AU3941
Hoge Raad
- Cassatie
- D.G. van Vliet
- J.W. van den Berge
- E.N. Punt
- Rechtspraak.nl
Verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking beroep in cassatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 oktober 2005 uitspraak gedaan naar aanleiding van een verzoek van X B.V. te Z. om de Staatssecretaris van Financiën te veroordelen in de proceskosten die zijn gemaakt in verband met een door de Staatssecretaris ingesteld beroep in cassatie. Dit beroep was ingetrokken na een eerdere uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage op 17 december 2004, waarin een naheffingsaanslag in de omzetbelasting aan belanghebbende was opgelegd. De belanghebbende heeft een verzoek ingediend tot vergoeding van proceskosten tot een bedrag van € 20.180,01, welke kosten volgens haar verband hielden met het geding in cassatie.
De Staatssecretaris heeft hierop een verweerschrift ingediend en geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling gekeken naar artikel 29f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, dat bepaalt dat de Hoge Raad de Staatssecretaris kan veroordelen in de kosten die een belanghebbende heeft gemaakt in verband met een door de Staatssecretaris ingesteld beroep in cassatie, indien deze het beroep heeft ingetrokken. De Hoge Raad constateerde echter dat de door belanghebbende opgevoerde kosten niet betrekking hadden op het geding in cassatie, maar uitsluitend op de beroepsprocedure bij het Hof.
Op basis van deze overwegingen heeft de Hoge Raad het verzoek van X B.V. afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toerekening van proceskosten aan de verschillende fasen van de rechtsgang, en bevestigt dat alleen kosten die specifiek zijn gemaakt voor het geding in cassatie voor vergoeding in aanmerking komen. De beslissing is openbaar uitgesproken en ondertekend door de betrokken rechters.