ECLI:NL:HR:2005:AU3885

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00675/05
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • G.J.M. Corstens
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het anoniementarief in het belastingrecht en de gevolgen voor strafrechtelijke vervolging

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 november 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft de toepassing van het anoniementarief zoals vastgelegd in artikel 26b van de Wet LB en de vraag of dit tarief onder de reikwijdte van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht valt. De verdachte, geboren in 1943, had beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het hof, waarin werd geoordeeld dat de toepassing van het anoniementarief niet kan worden aangemerkt als een nieuwe vervolging voor een feit waarover al onherroepelijk door de Nederlandse rechter is beslist. De Advocaat-Generaal Machielse concludeerde tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad volgde deze conclusie. De Hoge Raad oordeelde dat het enkele feit dat een tarief wordt toegepast dat hoger ligt dan wanneer aan alle wettelijke eisen zou zijn voldaan, niet automatisch leidt tot de conclusie dat er sprake is van een 'criminal charge' in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) of artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR). De Hoge Raad benadrukte dat de stelling dat de toepassing van het anoniementarief een 'criminal charge' is, niet opgaat, ook niet wanneer de persoonsgegevens van de werknemer bij de werkgever en de belastingdienst bekend zijn. De middelen van de verdachte konden niet tot cassatie leiden, en de Hoge Raad oordeelde dat er geen grond aanwezig was om de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen. Het beroep werd derhalve verworpen.

Uitspraak

22 november 2005
Strafkamer
nr. 00675/05
EC/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 16 april 2004, nummer 23/004840-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1943, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.M.M. Heilbron, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsvrouwe op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 22 november 2005.