ECLI:NL:HR:2005:AU3885
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- G.J.M. Corstens
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Toepassing van het anoniementarief in het belastingrecht en de gevolgen voor strafrechtelijke vervolging
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 november 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft de toepassing van het anoniementarief zoals vastgelegd in artikel 26b van de Wet LB en de vraag of dit tarief onder de reikwijdte van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht valt. De verdachte, geboren in 1943, had beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het hof, waarin werd geoordeeld dat de toepassing van het anoniementarief niet kan worden aangemerkt als een nieuwe vervolging voor een feit waarover al onherroepelijk door de Nederlandse rechter is beslist. De Advocaat-Generaal Machielse concludeerde tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad volgde deze conclusie. De Hoge Raad oordeelde dat het enkele feit dat een tarief wordt toegepast dat hoger ligt dan wanneer aan alle wettelijke eisen zou zijn voldaan, niet automatisch leidt tot de conclusie dat er sprake is van een 'criminal charge' in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) of artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR). De Hoge Raad benadrukte dat de stelling dat de toepassing van het anoniementarief een 'criminal charge' is, niet opgaat, ook niet wanneer de persoonsgegevens van de werknemer bij de werkgever en de belastingdienst bekend zijn. De middelen van de verdachte konden niet tot cassatie leiden, en de Hoge Raad oordeelde dat er geen grond aanwezig was om de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen. Het beroep werd derhalve verworpen.