ECLI:NL:HR:2005:AU3469

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03373/04
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de vrijstellingsgrond van de Leerplichtwet 1969 in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 november 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, een moeder, was veroordeeld voor het niet inschrijven van haar kinderen op school, wat in strijd is met de Leerplichtwet 1969. Het Hof had de verdachte ter zake van deze overtreding veroordeeld tot drie geldboetes, met voorwaardelijke hechtenis. De verdachte stelde in cassatie dat het Hof ten onrechte geen vrijstellingsgrond heeft aangenomen die haar strafbaarheid zou uitsluiten. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet gehouden was om zijn oordeel nader te motiveren, aangezien de zaak bij verstek was behandeld en er geen beroep was gedaan op de vrijstellingsgrond tijdens de zitting. De Hoge Raad concludeerde dat er geen rechtstreeks en ernstig vermoeden bestond dat de verdachte zich met vrucht op de vrijstellingsgrond kon beroepen. Het beroep werd verworpen, en de Hoge Raad oordeelde dat de bestreden uitspraak niet vernietigd hoefde te worden.

Uitspraak

15 november 2005
Strafkamer
nr. 03373/04
PB/AM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 23 september 2004, nummer 22/003798-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboortedatum] op [geboortedatum] 1968, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te 's-Gravenhage, sector kanton Leiden van 26 mei 2003 - de verdachte ter zake van "overtreding van artikel 2 lid 1 van de Leerplichtwet 1969, driemaal gepleegd" veroordeeld tot driemaal een geldboete van € 333,33 subsidiair telkens zes dagen hechtenis waarvan telkens € 250,- subsidiair telkens vijf dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P.J. de Bruin, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de
Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt erover dat het Hof geen omstandigheid aannemelijk heeft geacht die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit en dat het Hof kennelijk heeft geoordeeld dat geen vrijstellingsgronden zoals bedoeld in art. 5, aanhef en sub b, Leerplichtwet 1969 aanwezig waren. Daartoe wordt onder meer aangevoerd dat uit de stukken blijkt dat de verdachte in een brief aan de leerplichtambtenaar een beroep heeft gedaan op de vrijstellingsgrond van art. 5, aanhef en onder b, Leerplichtwet 1969.
3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"zij die te Leiderdorp in de periode van 19 augustus 2002 tot en met 18 november 2002, als moeder het gezag uitoefende over, althans zich met de feitelijke verzorging had belast en daarvoor verantwoordelijk kon worden geacht van de op [geboortedatum] 1989 geboren jongere [betrokkene 1] en op [geboortedatum] 1992 geboren jongere [betrokkene 2] en op [geboortedatum] 1993 geboren jongere [betrokkene 3], welke jongeren nog niet op grond van artikel 3 van de Leerplichtwet 1969 buiten de leerverplichting vielen, niet heeft gezorgd, dat die jongeren overeenkomstig de bepalingen van genoemde Wet waren ingeschreven aan een school in de zin van artikel 1 van meergenoemde Wet."
3.3. Het Hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd zoals hiervoor onder 1 is weergegeven en heeft overwogen dat geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
3.4. Het middel faalt. In aanmerking genomen dat de zaak in hoger beroep bij verstek is behandeld, zodat ter terechtzitting in hoger beroep door of namens de verdachte geen beroep is gedaan op een vrijstellingsgrond, en dat uit de aan de Hoge Raad gezonden gedingstukken niet het rechtstreeks en ernstig vermoeden rijst dat de verdachte zich met vrucht op de in het middel bedoelde vrijstellingsgrond kon beroepen, was het Hof niet gehouden zijn oordeel, dat voorts geen blijk geeft van een verkeerde rechtsopvatting en evenmin onbegrijpelijk is, nader te motiveren.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 15 november 2005.