ECLI:NL:HR:2005:AU3461

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00820/05
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.W. Ilsink
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gebruik van kennelijk leugenachtige verklaringen van de verdachte in bewijsvoering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 december 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was eerder veroordeeld voor meerdere feiten, waaronder brandstichting en diefstal. De Hoge Raad oordeelde dat een verklaring van de verdachte, die door het Hof als kennelijk leugenachtig werd aangemerkt, niet als bewijs kon dienen zonder dat deze werd ondersteund door andere bewijsmiddelen. Het Hof had de verdachte veroordeeld op basis van een tapverslag en de verklaring van de verdachte zelf, maar de Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring niet naar behoren met redenen was omkleed. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak voor wat betreft de beslissingen ter zake van de bewezenverklaring van de feiten 5 en 10, en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige. De zaak betreft een complexe bewijsvoering waarbij de betrouwbaarheid van verklaringen van de verdachte centraal staat. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige onderbouwing van bewijs in strafzaken, vooral wanneer het gaat om verklaringen die als leugenachtig worden gekwalificeerd. De Hoge Raad heeft in deze uitspraak ook de rol van de advocaat-generaal en de procedurele aspecten van het cassatieberoep belicht.

Uitspraak

6 december 2005
Strafkamer
nr. 00820/05
PB/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 27 augustus 2004, nummer 21/002343-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in het Huis van Bewaring te Nieuwegein.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Arnhem van 21 mei 2003 - de verdachte vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding onder 11, 12 primair, 15 en 16 primair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1., 3., 4., 7., 8., 10 primair, 13. en 14. telkens opleverende "diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak", 2. "poging tot diefstal, gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of aan andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, gepleegd door twee of meer verenigde personen", 5. "het medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is" en "het medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is", 6. "diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen", 9. "poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen", 12 subsidiair en 16 subsidiair telkens opleverende "schuldheling", 17. en 19. telkens opleverende "poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak" en 18. en 20. telkens opleverende "diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak" veroordeeld tot zeven jaren en zes maanden gevangenisstraf. Het Hof heeft de benadeelde partij [A] niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering en voorts de vorderingen van de benadeelde partijen [betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [B] toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde straf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.N. Slijters, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel richt zich tegen de bewijsvoering van feit 5 en bevat de klacht dat het Hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, heeft geoordeeld dat sprake is van een kennelijk leugenachtige verklaring van de verdachte.
4.2. Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder 5 bewezen verklaard dat:
"hij op 23 oktober 2002 te Nieuwegein, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk brand heeft gesticht, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met anderen toen aldaar opzettelijk brandbare stoffen, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking [heeft] gebracht met zaken aanwezig in het pand aan de Dukatenburg 1 te Nieuwegein, ten gevolge waarvan bovengenoemd pand en die zaken geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de omringende panden en levensgevaar voor de in dat pand aanwezige personen [betrokkene 4] en [betrokkene 5] en de bewoners van de omringende panden te duchten was."
4.3.1. Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende bewijsmiddelen:
- (bewijsmiddel 28a) Een tapverslag van een telefoongesprek tussen [J] (een medeverdachte) en [M] (de verdachte) op 22 oktober 2002 om 22.48 uur, voorzover inhoudende:
"M: Hee, weet je wat jullie moeten even doen?
J: Nou?
M: Willen jullie twee jerrycans vullen, of een jerrycan?
J: Ja ja.
M: Liefst twee.
(...)
M: Heb je ze, ok, ga, ga dan even jerrycan vullen, want wij kunnen niet, of twee, want weet je waarom, wij kunnen niet langs tankstation met dat ding daar gaan.
J: Is goed ja.
M: Ja gewoon uhh, ja wel uhh, ja benzine.
J: OK.
M: Benzine wel ieder geval.
J: OK."
- (bewijsmiddel 28b) De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voorzover inhoudende:
"Ook heb ik niets te maken gehad met het onder 5 tenlastegelegde. Ik was die avond met een stel jongens. U zegt mij dat er veel taps zijn over jerrycans. Dat kan kloppen, maar deze jerrycans met benzine waren bedoeld voor onze scooters. We hadden één jerrycan nodig voor twee scooters. Ik weet niet of de tank van de scooter van [medeverdachte] vol was. De tank van de andere scooter was in ieder geval leeg."
4.3.2. Voorts heeft het Hof ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde de volgende bewijsoverweging opgenomen:
"Het hof is van oordeel dat de door verdachte ter terechtzitting afgelegde ontkennende verklaring kennelijk leugenachtig is en bedoeld om de waarheid te bemantelen. Uit de onder 28a weergegeven inhoud van het telefoongesprek blijkt duidelijk dat verdachte het liefst twee jerrycans met benzine gevuld wilde hebben. Zoals hij zelf zegt is één jerrycan voldoende voor twee scooters, nog daargelaten de vraag of er nu één of twee scooters bijgetankt moesten worden."
4.4. Een verklaring van de verdachte die naar het oordeel van de rechter kennelijk leugenachtig is en is afgelegd om de waarheid te bemantelen kan bij de bewijsvoering worden gebruikt. Zodanig oordeel zal dan wel zijn grondslag moeten vinden in andere bewijsmiddelen dan de verklaring(en) van de verdachte. Tot bedoelde andere bewijsmiddelen kunnen niet worden gerekend bewijsmiddelen inhoudende een weergave van door de verdachte aan derden gedane mededelingen (vgl. HR 24 mei 2005, NJ 2005, 396). In dit geval heeft het Hof zijn oordeel dat de als bewijsmiddel 28b opgenomen verklaring van de verdachte kennelijk leugenachtig is, gegrond op een verslag van een telefoongesprek waarin de verdachte aan een derde mededelingen heeft gedaan over het aantal aan te schaffen jerrycans benzine.
Gelet op het vorenstaande is de bewezenverklaring niet naar behoren met redenen omkleed.
4.5. Het middel is terecht voorgesteld.
5. Beoordeling van het vierde middel
5.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van feit 10 niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
5.2. Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder 10 primair bewezen verklaard dat:
"hij op 6 oktober 2002 te Enschede tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een bedrijfspand heeft weggenomen een tweetal laptops en een computer en een scanner, toebehorende aan [C], waarbij verdachte en zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak (forceren van een raam)."
5.3. Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
"56. Het in de wettelijke vorm door H. Ates, surveillant van politie Twente, district Zuid, afdeling Enschede Binnenstad, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0500/02-767364 en gedateerd 7 oktober 2002, voor zover inhoudende als aangifte van [betrokkene 2] (bladzijde 1558 ev) -zakelijk weergegeven-: Ik ben werkzaam als magazijnchef bij het bedrijf [C] te Enschede. Op 6 oktober 2002 is het alarm afgegaan. Men is vermoedelijk, gezien de braaksporen, binnengekomen via een raam aan de achterzijde van het pand. De weggenomen goederen zijn een laptop van het merk Compaq, een laptop van het merk Dell, type Lattitude, serienummer VKSV6, een computer van het merk Compaq en een scanner van het merk HP. De goederen die weggenomen zijn behoren geheel in eigendom toe aan het benadeelde bedrijf [C].
57. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 13 augustus 2004, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven-: U zegt mij dat mijn telefoon in Enschede vlakbij de inbraak is uitgepeild. Het kan zijn dat ik daar in de buurt ben geweest
58. Het in de wettelijke vorm door P.A.M.E. Janssen, brigadier van Politieregio Gelderland Midden als rechercheur werkzaam binnen het BRT te Arnhem, opgemaakt proces-verbaal, gedateerd 17 december 2002, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant (bladzijde 1581) -zakelijk weergegeven-: De scanner, voorzien van het doorzoekingsnummer I-10g-2, uit perceel [a-straat 1] te [plaats B], stond vermeld als gestolen. Op het overzicht stond het mutatienummer: PL0500/02-67363 vermeld. Na onderzoek bleek dat dit nummer PL0500102-767364 moest zijn. Ik heb vervolgens de aangifte opgevraagd. Op de daarbij behorende goederenlijst stond de bedoelde scanner. Voorts stond op die goederenlijst dat tevens een laptop van het merk Dell, type Lattitude, voorzien van de barcode VKSV6, was weggenomen. Ik stelde vervolgens een onderzoek in naar de soortgelijke laptops die in beslag waren genomen. Ik zag dat de laptop, voorzien van het doorzoekingsnummer IV-H-7, uit de auto van [betrokkene 7], bij perceel [c-straat 1] te Nieuwegein, de barcode VKVS6 stond.
59. Het op 17 december 2002 door verbalisanten P.A.M.E. Janssen en M. Sarghini opgemaakte proces-verbaal van verhoor van de verdachte [verdachte], waaruit onder meer blijkt dat verdachte als verblijfadres heeft opgegeven [a-straat 1] te [plaats B] (bladzijde 1582)."
5.4. Uit de inhoud van deze bewijsmiddelen kan het onder 10 primair bewezenverklaarde niet volgen. De bewezenverklaring is dus niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
5.5. Het middel treft doel.
6. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat het derde middel geen bespreking behoeft en dat, nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 5 en het onder 10 tenlastegelegde, alsmede de strafoplegging;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 6 december 2005.
Mr. Thomassen is buiten staat dit arrest te ondertekenen.