ECLI:NL:HR:2005:AU3336

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00758/05 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.W. Ilsink
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een strafzaak betreffende seksueel binnendringen van een bewusteloze persoon

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 september 2005 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De aanvrager, geboren in 1958 en wonende te [woonplaats], was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaren voor het medeplegen van seksueel binnendringen van een persoon die zich in een staat van bewusteloosheid of lichamelijke onmacht bevond. De aanvrage tot herziening werd ingediend door mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, en was gebaseerd op nieuwe bewijsstukken die de aanvrager hoopte te gebruiken om zijn onschuld te bewijzen.

De Hoge Raad beoordeelde de aanvrage en stelde vast dat de grondslagen voor herziening, zoals vastgelegd in artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering, niet waren aangetoond. De aanvrager voerde aan dat een schriftelijke verklaring van een bevriend echtpaar de juistheid van de verklaring van de aangeefster in twijfel trok. Echter, de Hoge Raad oordeelde dat deze verklaring onvoldoende steun bood voor de stelling dat de aangeefster haar verklaring had gefingeerd. Bovendien was de bewezenverklaring ook gebaseerd op andere verklaringen, waaronder die van een mededader.

Uiteindelijk concludeerde de Hoge Raad dat de aanvrage kennelijk ongegrond was en wees deze af. De uitspraak werd gedaan door vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in aanwezigheid van waarnemend griffier M.T.E. van Huut.

Uitspraak

13 september 2005
Strafkamer
nr. 00758/05 H
IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 31 december 2003, nummer 24/000464-03, ingediend door mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Groningen van 25 maart 2003 - de aanvrager ter zake van "medeplegen van met iemand van wie de dader weet dat zij in staat van bewusteloosheid of lichamelijke onmacht verkeert, handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam" veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaren.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voorzover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. In de aanvrage wordt, onder verwijzing naar een bij de aanvrage gevoegde schriftelijke verklaring van een met de aanvrager bevriend echtpaar, aangevoerd dat aan de juistheid van de voor het bewijs gebezigde verklaring van de aangeefster en daarmee aan de juistheid van de bewezenverklaring moet worden getwijfeld, nu uit die overgelegde schriftelijke verklaring volgt dat de aangeefster haar destijds afgelegde verklaring, meer in het bijzonder voor wat betreft de - bewezenverklaarde - staat van bewusteloosheid of lichamelijke onmacht waarin zij verkeerde, heeft gefingeerd.
3.3. Hetgeen aldus is aangevoerd kan evenwel niet een ernstig vermoeden wekken als hiervoor onder 3.1 vermeld. De overgelegde verklaring biedt onvoldoende steun voor de stelling dat de aangeefster haar tot het bewijs gebezigde verklaring heeft gefingeerd. Overigens steunt de bewezenverklaring, in het bijzonder ook voor wat betreft de daarin genoemde staat van bewusteloosheid of lichamelijke onmacht mede op een verklaring van de mededader.
3.4. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de aanvrage kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier M.T.E. van Huut, en uitgesproken op 13 september 2005.