ECLI:NL:HR:2005:AU3335

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00368/05 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • F.H. Koster
  • G.J.M. Corstens
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam

In deze zaak gaat het om een herziening van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam, waarbij de aanvrager op 7 februari 2002 was veroordeeld voor overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994. De Politierechter legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken op, met een proeftijd van twee jaren, en een geldboete van €800,-, subsidiair 32 dagen hechtenis. Daarnaast werd de aanvrager voor 12 maanden de bevoegdheid ontzegd om motorrijtuigen te besturen, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

De aanvrager heeft op 4 april 2005, 6 april 2005 en 24 juni 2005 aanvullende brieven ingediend ter ondersteuning van zijn aanvraag tot herziening. De Hoge Raad beoordeelt de aanvraag aan de hand van artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering, dat stelt dat herziening slechts mogelijk is op basis van nieuwe bewijsmiddelen die niet eerder zijn gepresenteerd en die een ernstig vermoeden wekken dat, indien deze bekend waren geweest, het onderzoek tot een andere uitkomst zou hebben geleid.

De Hoge Raad heeft eerder aanvragen tot herziening van het vonnis van de Politierechter niet-ontvankelijk verklaard in beslissingen van 30 september 2003, 4 mei 2004 en 9 november 2004. De huidige aanvraag steunt op gronden die in deze eerdere beslissingen als ongenoegzaam zijn beoordeeld. De Hoge Raad concludeert dat de aanvrage niet voldoet aan de vereisten voor herziening en verklaart deze niet-ontvankelijk.

Dit arrest is uitgesproken op 13 september 2005 door de vice-president en de raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.

Uitspraak

13 september 2005
Strafkamer
nr. 00368/05 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam van 7 februari 2002, nummer 13/111253-01, ingediend door:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van "overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld tot 2 weken gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en tot een geldboete van € 800,-, subsidiair 32 dagen hechtenis, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Ter staving van het gestelde zijn op 4 april 2005, 6 april 2005 en 24 juni 2005 aanvullende brieven van de aanvrager bij de Hoge Raad binnengekomen.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voorzover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. Bij beslissingen van de Hoge Raad van 30 september 2003, nr. 01181/03 H, 4 mei 2004, nr. 00398/04 H en 9 november 2004, nr. 02010/04 H zijn eerdere aanvragen tot herziening van het vonnis van de Politierechter niet-ontvankelijk verklaard. Voorzover de aanvrage steunt op gronden die in deze beslissingen ongenoegzaam zijn geoordeeld, kan zij reeds daarom niet worden ontvangen. Voor het overige behelst het in de aanvrage en in de aanvullende brieven gestelde niets wat kan worden aangemerkt als een beroep op omstandigheden als hiervoor onder 3.1 vermeld.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 13 september 2005.