ECLI:NL:HR:2005:AU3171

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
41039
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Lourens
  • C.B. Bavinck
  • J.W. van den Berge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Juridische fusie en S&O-verklaring: beoordeling van de aanvraag en inhoudingsplichtigheid

In deze zaak gaat het om de afgifte van een S&O-verklaring door de Minister van Economische Zaken aan belanghebbende, X B.V., na een juridische fusie met B B.V. c.s. De Minister heeft de aanvraag afgewezen omdat deze niet tijdig was ingediend. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard, waarbij het College oordeelde dat de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen een materiële toets vereist voor de afgifte van de S&O-verklaring. Dit houdt in dat de aanvraag niet kan worden overgedragen aan een andere rechtspersoon, zelfs niet na een fusie. Belanghebbende heeft hiertegen cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat het College terecht heeft geoordeeld dat de aanvraag niet kan worden aangemerkt als ingediend door de gefuseerde vennootschap. De Hoge Raad oordeelt dat de relevante kennis- en ervaringsniveau niet is verbonden aan de persoon van de aanvrager, maar aan de onderneming die de aanvraag indient. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het College bekrachtigd en het beroep ongegrond verklaard. Tevens zijn er geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 23 september 2005.

Uitspraak

Nr. 41.039
23 september 2005
LC
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z tegen de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 16 juni 2004, nr. AWB 03/684, betreffende na te melden besluit van de Minister van Economische Zaken.
1. Besluit, bezwaar en geding voor het College van Beroep voor het bedrijfsleven
Bij besluit van 24 februari 2003 heeft de Minister van Economische Zaken (hierna: de Minister) het verzoek van belanghebbende om afgifte van een verklaring als bedoeld in artikel 24, lid 1, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (hierna: de Wet) afgewezen wegens niet tijdige indiening van de aanvraag.
De Minister heeft het tegen dit besluit gemaakte bezwaar bij beslissing van 14 mei 2003 ongegrond verklaard.
Tegen die beslissing heeft belanghebbende beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: het College). Het College heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het College is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het College beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Voor het College was in geschil of de Minister mocht weigeren de tijdig door B B.V. c.s. ingediende aanvraag voor een verklaring als bedoeld in artikel 24, lid 1, van de Wet (hierna: de S&O-verklaring) aan te merken als te zijn ingediend door de nadien met haar gefuseerde vennootschap X B.V. (belanghebbende).
Het College heeft geoordeeld - zakelijk weergegeven - dat de Wet voor de beoordeling of een S&O-verklaring kan worden afgegeven, een materiële toets voorschrijft, mede gerelateerd aan het kennis- en ervaringsniveau van de aanvragende inhoudingsplichtige, dat zulks meebrengt dat de aanvraag niet vatbaar is voor overgang, ook niet in gevallen van fusies, en dat in dit wettelijke stelsel voor een wijziging van de tenaamstelling van de aanvraag na de wettelijke indieningstermijn geen plaats is.
3.2. De klachten houden onder meer in dat het College heeft miskend dat de juridische fusie impliceert dat belanghebbende voor de toepassing van de Wet de rechtspersoon is die als inhoudingsplichtige de ten name van B B.V. c.s. ingediende aanvraag heeft gedaan. Voorts wordt betoogd dat het relevante kennis- en ervaringsniveau niet is verbonden met de persoon van de aanvrager doch met de door deze gedreven onderneming.
3.3. De klachten kunnen niet tot cassatie leiden. De bestreden oordelen van het College geven geen blijk van een onjuiste uitleg van de begrippen 'inhoudingsplichtige' en 'onderneming' en voor een verdergaande beoordeling in cassatie van de bestreden uitspraak laat artikel 30, lid 4, van de Wet geen ruimte.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer P. Lourens als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2005.