ECLI:NL:HR:2005:AU3163
Hoge Raad
- Cassatie
- L. Monné
- A.R. Leemreis
- C.J.J. van Maanen
- Rechtspraak.nl
Cassatie over uitgaven levensonderhoud voor zoon van partner in het belastingrecht
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 27 juni 2003, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997. De Inspecteur had de bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag niet-ontvankelijk verklaard, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de Inspecteur, verklaarde belanghebbende ontvankelijk in zijn bezwaar en handhaafde de aanslag. Belanghebbende stelde vervolgens cassatie in tegen de uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof een te beperkte uitleg heeft gegeven aan artikel 46a, lid 1, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Dit artikel stelt dat uitgaven voor levensonderhoud van kinderen, stiefkinderen en pleegkinderen jonger dan 27 jaar op dezelfde wijze in aanmerking worden genomen als bij gehuwde belastingplichtigen. Belanghebbende, die ongehuwd is, had bijgedragen in het levensonderhoud van de zoon van zijn partner, die in Colombia woont en geen eigen inkomen had. De Hoge Raad oordeelt dat de uitgaven van belanghebbende voor de zoon van zijn partner moeten worden aangemerkt als uitgaven voor een stiefkind, en dat deze uitgaven in aanmerking moeten worden genomen bij de belastingaangifte.
De Hoge Raad verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. Tevens gelast de Hoge Raad dat de Staat het griffierecht aan belanghebbende vergoedt en veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie. Dit arrest is gewezen op 23 september 2005.