ECLI:NL:HR:2005:AU3139

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
512
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over hoofdelijke aansprakelijkstelling op basis van de Coördinatiewet Sociale Verzekering

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 2 september 2004, nr. 02/3810 CSV, betreffende de hoofdelijke aansprakelijkstelling van belanghebbende door het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) op basis van artikel 16d van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV). Het Lisv had op 13 maart 2000 besloten om belanghebbende hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor een bedrag van ƒ 4.023.771,48, dat door de coöperatie B U.A. over de jaren 1996 en 1997 aan premies verschuldigd was ingevolge de sociale werknemersverzekeringswetten. Het bezwaar tegen dit besluit werd door het Lisv ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld bij de Rechtbank te Alkmaar, die op 12 juni 2002 het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, die de uitspraak van de Rechtbank bevestigde. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende cassatie ingesteld. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, als rechtsopvolger van het Lisv, heeft een verweerschrift ingediend, waarop belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend, gevolgd door een conclusie van dupliek van de Raad van bestuur.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat ingevolge artikel 18c, lid 1, van de CSV slechts beroep in cassatie kan worden ingesteld ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepaalde artikelen van de CSV. Het middel dat betoogt dat er sprake is van schending of verkeerde toepassing van artikel 9 van de CSV, kan derhalve niet tot cassatie leiden. Ook andere klachten over feitelijke vaststellingen kunnen in cassatie niet worden onderzocht. De Hoge Raad concludeert dat het beroep ongegrond is en ziet geen termen voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 23 september 2005.

Uitspraak

Nr. 512
23 september 2005
wv
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 2 september 2004, nr. 02/3810 CSV, betreffende na te melden besluit van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (hierna: Lisv) inzake de hoofdelijke aansprakelijkstelling van belanghebbende op de voet van artikel 16d van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (hierna: CSV).
1. Besluit, bezwaar en geding voor de Rechtbank
Bij besluit van 13 maart 2000 heeft het Lisv op de voet van artikel 16d van de CSV belanghebbende voor een bedrag van ƒ 4.023.771,48 hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de door de coöperatie B U.A. over de jaren 1996 en 1997 verschuldigde premies ingevolge de sociale werknemersverzekeringswetten.
Het Lisv heeft het tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen de beslissing op het bezwaar heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank te Alkmaar.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 12 juni 2002 het beroep ongegrond verklaard.
2. Geding voor de Centrale Raad
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad.
De Centrale Raad heeft de bestreden uitspraak bevestigd. De uitspraak van de Centrale Raad is aan dit arrest gehecht.
3. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Centrale Raad beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: de Raad van bestuur) heeft als rechtsopvolger van het Lisv een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Raad van bestuur heeft een conclusie van dupliek ingediend.
Naar aanleiding van de conclusie van dupliek heeft belanghebbende nog een geschrift ingediend. Daarop kan geen acht worden geslagen, nu de wet niet de mogelijkheid biedt zodanig stuk in te dienen.
4. Beoordeling van het middel
Ingevolge artikel 18c, lid 1, van de CSV (tekst tot en met 31 december 2004) kan tegen op die wet gegronde uitspraken van de Centrale Raad van Beroep slechts beroep in cassatie worden ingesteld ter zake van schending of verkeerde toepassing van de artikelen 1, vierde tot en met achtste lid, 4 tot en met 8 en de op die artikelen berustende bepalingen. Voorzover het middel betoogt dat sprake is van schending of verkeerde toepassing van artikel 9 van de CSV, kan het derhalve niet tot cassatie leiden. Het middel faalt ook voor het overige, daar klachten over vaststellingen van feitelijke aard in cassatie niet kunnen worden onderzocht en gezien het bepaalde in artikel 18c, lid 1, van de CSV over gebreken in de motivering van de uitspraak van de CRvB niet met vrucht kan worden geklaagd.
5. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer P. Lourens als voorzitter, en de raadsheren J.W. van den Berge en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2005.