ECLI:NL:HR:2005:AU2871
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- H.A.M. Aaftink
- O. de Savornin Lohman
- J.C. van Oven
- F.B. Bakels
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Bepaling van de geldigheidsduur van een machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 november 2005 uitspraak gedaan over de geldigheidsduur van een machtiging tot voortgezet verblijf van een betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. De officier van justitie in het arrondissement Rotterdam had op 26 mei 2005 een verzoek ingediend bij de rechtbank voor een machtiging tot voortgezet verblijf van de betrokkene, die al meer dan tien jaar onder een rechterlijke machtiging in een psychiatrisch ziekenhuis verbleef. De rechtbank verleende op 31 mei 2005 de machtiging tot uiterlijk 31 mei 2010, maar de officier van justitie ging in cassatie tegen deze beschikking.
De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank had miskend dat de wettelijke grondslag voor de door haar bepaalde geldigheidsduur van vijf jaar ontbrak. De Hoge Raad stelde vast dat de geldigheidsduur van een machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis maximaal twee jaar kan zijn, zoals bepaald in artikel 19 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en verleende een machtiging tot voortgezet verblijf van de betrokkene in het psychiatrisch ziekenhuis tot uiterlijk 31 mei 2007.
De uitspraak benadrukt het gesloten stelsel van de Wet Bopz en de noodzaak om de wettelijke bepalingen strikt toe te passen. De Hoge Raad deed zelf de zaak af, omdat de vernietiging van de beschikking van de rechtbank enkel de termijn betrof waarvoor de machtiging was verleend. De beslissing van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de grenzen van de toepassing van de Wet Bopz verduidelijkt en de bescherming van de rechten van de betrokkene waarborgt.