ECLI:NL:HR:2005:AU2866

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R05/099HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldigheidsduur van machtiging tot voortgezet verblijf in psychiatrisch ziekenhuis

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 november 2005 uitspraak gedaan over de geldigheidsduur van een machtiging tot voortgezet verblijf van een betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. De officier van justitie in het arrondissement Rotterdam had op 19 mei 2005 een verzoek ingediend bij de rechtbank voor een machtiging tot voortgezet verblijf van de betrokkene, die al meer dan tien jaar onder een rechterlijke machtiging in een psychiatrisch ziekenhuis verbleef. De rechtbank verleende op 31 mei 2005 de machtiging tot uiterlijk 31 mei 2010, maar de officier van justitie ging in cassatie tegen deze beschikking.

De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank had miskend dat de door haar bepaalde geldigheidsduur van vijf jaar niet de vereiste wettelijke grondslag had. De Hoge Raad stelde vast dat op basis van artikel 19 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz) een machtiging tot voortgezet verblijf maximaal twee jaar kan duren. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en verleende een machtiging tot voortgezet verblijf van de betrokkene in het psychiatrisch ziekenhuis tot uiterlijk 31 mei 2007.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een strikte naleving van de wettelijke termijnen en de beperkingen die de Wet Bopz oplegt aan de duur van machtigingen. De Hoge Raad concludeerde dat de analoge toepassing van artikel 17 lid 4 van de Wet Bopz in deze situatie niet verenigbaar was met het gesloten stelsel van de wet, de Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

Uitspraak

25 november 2005
Eerste Kamer
Rek.nr. R05/099HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT ROTTERDAM,
gevestigd te Rotterdam,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. D. Stoutjesdijk,
t e g e n
[Verweerder],
verblijvende te Poortugaal,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instantie
De officier van justitie in het arrondissement Rotterdam heeft op 19 mei 2005 onder overlegging van een op 18 mei 2005 ondertekende geneeskundige verklaring een verzoek ingediend bij de rechtbank aldaar tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf van verweerder in cassatie - verder te noemen: betrokkene - in een psychiatrisch ziekenhuis.
Nadat de rechtbank betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat, en de plaatsvervangend behandelend arts op 31 mei 2005 had gehoord, heeft zij bij beschikking van diezelfde dag de verzochte machtiging tot uiterlijk 31 mei 2010 verleend.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft de officier van justitie beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Betrokkene heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot afdoening van de zaak door de Hoge Raad op de wijze als aangegeven in alinea 2.6 van deze conclusie.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Naar aanleiding van een verzoek van de officier van justitie om een machtiging te verlenen tot voortgezet verblijf van betrokkene in het psychiatrisch ziekenhuis DeltaBouman te Poortugaal heeft de rechtbank bij beschikking van 31 mei 2005 machtiging verleend tot voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis tot uiterlijk 31 mei 2010. Met betrekking tot de geldigheidsduur van de machtiging heeft de rechtbank overwogen:
"De behandelaar deelt mede, dat betrokkene zonder onderbreking meer dan ruim 10 jaar op grond van een rechterlijke machtiging in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft. De betrokkene is duurzaam aangewezen op toezicht. Verandering in de situatie is naar medisch inzicht in het geheel niet meer te verwachten. Van enige gerichte behandeling kan ook geen sprake meer zijn. In wezen fungeert de als long-stay ingerichte afdeling, waar betrokkene verblijft, voor hem als een verpleeginrichting. De behandelaar deelt mede dat ook op lange termijn de situatie en de beoordeling van de betrokkene niet verandert. De rechtbank zal in verband met het vorenstaande de geldigheidsduur van de te verlenen machtiging bepalen op 5 jaar."
3.2 Met dit oordeel heeft de rechtbank miskend dat voor de door haar bepaalde geldigheidsduur van vijf jaar de voor de onderhavige maatregel vereiste wettelijke grondslag ontbreekt. Anders dan de rechtbank kennelijk heeft aangenomen, leent het in art. 17 lid 4 Wet Bopz bepaalde zich niet voor analoge toepassing in een geval als het onderhavige, waarin het gaat om een machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis. Deze analoge toepassing is niet te verenigen met het gesloten stelsel van de Wet Bopz, art. 15 lid 1 Grondwet en art. 5 EVRM. De op dit een en ander gerichte klachten van het middel zijn dus gegrond. De overige klachten behoeven geen behandeling.
3.3 De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen, nu de vernietiging van de beschikking van de rechtbank slechts de termijn betreft waarvoor de machtiging is verleend.
Op grond van de hiervóór aangehaalde overweging van de rechtbank kan als vaststaand worden aangenomen dat betrokkene zonder onderbreking meer dan ruim tien jaar op grond van een rechterlijke machtiging in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft. Derhalve kan op grond van art. 19 Wet Bopz een machtiging tot voorgezet verblijf worden verleend die een geldigheidsduur heeft van ten hoogste twee jaren. Nu voorts uit de beschikking van de rechtbank volgt dat deze geldigheidsduur van de machtiging gerechtvaardigd en wenselijk is, zal de Hoge Raad machtiging voor de duur van twee jaren verlenen, te rekenen vanaf de datum van de beschikking van de rechtbank.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 31 mei 2005;
verleent machtiging tot voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis tot uiterlijk 31 mei 2007.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink, O. de Savornin Lohman, J.C. van Oven en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 25 november 2005.