ECLI:NL:HR:2005:AU2866
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- H.A.M. Aaftink
- O. de Savornin Lohman
- J.C. van Oven
- F.B. Bakels
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Geldigheidsduur van machtiging tot voortgezet verblijf in psychiatrisch ziekenhuis
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 november 2005 uitspraak gedaan over de geldigheidsduur van een machtiging tot voortgezet verblijf van een betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. De officier van justitie in het arrondissement Rotterdam had op 19 mei 2005 een verzoek ingediend bij de rechtbank voor een machtiging tot voortgezet verblijf van de betrokkene, die al meer dan tien jaar onder een rechterlijke machtiging in een psychiatrisch ziekenhuis verbleef. De rechtbank verleende op 31 mei 2005 de machtiging tot uiterlijk 31 mei 2010, maar de officier van justitie ging in cassatie tegen deze beschikking.
De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank had miskend dat de door haar bepaalde geldigheidsduur van vijf jaar niet de vereiste wettelijke grondslag had. De Hoge Raad stelde vast dat op basis van artikel 19 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz) een machtiging tot voortgezet verblijf maximaal twee jaar kan duren. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en verleende een machtiging tot voortgezet verblijf van de betrokkene in het psychiatrisch ziekenhuis tot uiterlijk 31 mei 2007.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van een strikte naleving van de wettelijke termijnen en de beperkingen die de Wet Bopz oplegt aan de duur van machtigingen. De Hoge Raad concludeerde dat de analoge toepassing van artikel 17 lid 4 van de Wet Bopz in deze situatie niet verenigbaar was met het gesloten stelsel van de wet, de Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).