ECLI:NL:HR:2005:AU2786

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
39372
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over assurantiebelasting en verzekeringsovereenkomst bij autoverhuur

In deze zaak heeft de besloten vennootschap X B.V. beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 februari 2003, waarin het Hof het beroep ongegrond verklaarde. De zaak betreft de teruggaaf van assurantiebelasting die de belanghebbende heeft voldaan over het tijdvak mei 1999, ter hoogte van ƒ 1135. De Inspecteur heeft het verzoek om teruggaaf afgewezen, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof oordeelde dat er sprake was van een verzekeringsovereenkomst tussen de verhuurder en de huurder, gebaseerd op de algemene voorwaarden van de huurovereenkomst, waarin een clausule over de afkoop van eigen risico is opgenomen.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard en de uitspraak van het Hof vernietigd. De Hoge Raad oordeelde dat de clausule in de huurovereenkomst niet kan worden aangemerkt als een verzekeringsovereenkomst, maar eerder als een verdeling van risico's tussen huurder en verhuurder. De Hoge Raad heeft de teruggaaf van de op aangifte voldane assurantiebelasting verleend en de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende. De Hoge Raad heeft ook de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende vastgesteld en de Staat aangewezen als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 16 september 2005, en de zaak heeft belangrijke implicaties voor de interpretatie van verzekeringsovereenkomsten in het kader van autoverhuur en de bijbehorende belastingverplichtingen.

Uitspraak

Nr. 39.372
16 september 2005
JBH
gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 februari 2003, nr. P01/02346, betreffende na te melden op aangifte voldaan bedrag aan assurantiebelasting.
1. Aangifte, bezwaar en geding voor het Hof
Belanghebbende heeft over het tijdvak mei 1999 op aangifte een bedrag van ƒ 1135 aan assurantiebelasting voldaan. Belanghebbende heeft tegen dit bedrag bezwaar gemaakt en verzocht om teruggaaf van voormeld bedrag, welk verzoek bij uitspraak van de Inspecteur is afgewezen.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende houdt zich bedrijfsmatig bezig met de verhuur van auto's.
3.1.2. Artikel 8 van de op de huurovereenkomsten van toepassing zijnde algemene voorwaarden luidt, voor zover thans van belang:
"Mits de verzekering dekking biedt, is de verplichting van huurder tot schadeloosstelling van verhuurder terzake van schade of verlies van het voertuig beperkt tot een maximumbedrag ad ƒ 5000 per geval (het zgn. Eigen Risico), tenzij huurder de aan de voorzijde vermelde afkoopsom van het Eigen Risico heeft voldaan in welk geval deze verplichting wordt teruggebracht tot ƒ 100."
3.1.3. De op aangifte voldane en teruggevraagde assurantiebelasting heeft volledig betrekking op de bedragen die ingevolge bovenstaande keuzemogelijkheid voor de afkoop van eigen risico zijn voldaan.
3.2. Het Hof heeft uit de hiervoor in 3.1.2 geciteerde clausule afgeleid dat er sprake is van een verzekeringsovereenkomst tussen verhuurder (belanghebbende) en huurder. Daartoe heeft het Hof in onderdeel 5.1 overwogen dat de huurder door betaling van de afkoopsom zijn aansprakelijkheid voor schade bij het zich voordoen van een toekomstige onzekere gebeurtenis overbrengt op de verhuurder, die de huurder dan ook in die zin schadeloos stelt voor eventueel door die huurder te lijden schade.
3.3. Tegen dat oordeel komt het eerste middel terecht op. De tekst van genoemde clausule laat geen andere uitleg toe dan dat de huurder, indien hij van de in de clausule geboden keuzemogelijkheid gebruik maakt, ter zake van schade aan en/of verlies van het gehuurde voertuig boven het bedrag van ƒ 100 niet aansprakelijk is jegens de verhuurder; ook het Hof oordeelt in onderdeel 5.2 dat hier sprake is van een "overeengekomen beperking van de contractuele aansprakelijkheid". Een contractueel beding waarbij de aansprakelijkheid van de huurder ter zake van schade aan en/of verlies van het gehuurde object jegens de verhuurder is uitgesloten of beperkt, is echter niet aan te merken als een verzekeringsovereenkomst, maar leidt slechts tot een bepaalde verdeling tussen huurder en verhuurder van het risico van cascoschade.
3.4. Het voorgaande brengt mee dat 's Hofs uitspraak niet in stand kan blijven. Het tweede middel behoeft geen behandeling. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede de uitspraak van de Inspecteur,
verleent teruggaaf van de op aangifte voldane assurantiebelasting,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 348, alsmede het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van het geding voor het Hof ten bedrage van ƒ 450 (€ 204,20), derhalve in totaal € 552,20,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 805 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort, A.R. Leemreis, C.J.J. van Maanen en C.A. Streefkerk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 16 september 2005.