ECLI:NL:HR:2005:AU2705
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- G.J.M. Corstens
- J.P. Balkema
- J.W. Ilsink
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Verstekzaak en rechtsbijstand in hoger beroep
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 november 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een verdachte die was veroordeeld voor openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. Het Hof had de verdachte ter zake van deze feiten veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 180 uren. De verdachte had hoger beroep ingesteld, maar was niet verschenen op de zitting in hoger beroep, waardoor het Hof verstek verleende. De advocaat van de verdachte was niet op de hoogte gesteld van de juiste zittingsdatum, wat leidde tot de vraag of de verdachte recht had op rechtsbijstand.
De Hoge Raad oordeelde dat een raadsman als zodanig moet worden erkend indien uit het dossier blijkt dat de verdachte voorzien is van rechtsbijstand. De appèlakte waarin staat dat een advocaat het rechtsmiddel heeft aangewend, is niet voldoende om aan te nemen dat de advocaat ook daadwerkelijk de verdachte bijstaat in de daaropvolgende behandeling. In dit geval was de oproeping voor de zitting ingetrokken en was de verdachte voor een eerdere zittingsdatum gedagvaard, zonder dat deze dagvaarding in persoon was betekend. Dit leidde tot de conclusie dat het Hof had moeten onderzoeken of de verdachte zich van rechtsbijstand had willen voorzien, voordat de zaak werd afgedaan.
De Hoge Raad vernietigde het bestreden arrest en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor een nieuwe behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van rechtsbijstand en de verplichting van de rechter om te onderzoeken of een verdachte daadwerkelijk is bijgestaan door een raadsman, vooral in situaties waarin er bijzondere omstandigheden zijn die dit recht kunnen beïnvloeden.