ECLI:NL:HR:2005:AU2480
Hoge Raad
- Herziening
- F.H. Koster
- G.J.M. Corstens
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Herziening van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam
In deze herzieningszaak heeft de Hoge Raad op 13 september 2005 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam. De aanvrager, geboren in Suriname in 1953, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden voor meerdere strafbare feiten, waaronder opzettelijk niet voldoen aan een bevel van een ambtenaar en het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De aanvrage tot herziening werd ingediend door mr. H.J. Borghuis, advocaat te Amsterdam.
De aanvrager stelde dat de toegevoegde raadsman in strijd met artikel 51 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) geen afschrift van de dagvaarding had ontvangen voor de terechtzitting die leidde tot het vonnis waarvan herziening werd gevraagd. De Hoge Raad oordeelde echter dat deze enkele omstandigheid niet leidt tot een ernstig vermoeden zoals bedoeld in artikel 457, lid 1, onder 2° Sv. Dit betekent dat de aanvrage niet-ontvankelijk werd verklaard.
De Hoge Raad benadrukte dat voor een herziening van een vonnis slechts omstandigheden die niet zijn gebleken tijdens het onderzoek op de terechtzitting als grondslag kunnen dienen, mits deze omstandigheden het ernstig vermoeden wekken dat, indien zij bekend waren geweest, het onderzoek tot een andere uitkomst zou hebben geleid. In dit geval was er geen sprake van dergelijke omstandigheden, waardoor de aanvrage tot herziening werd afgewezen.