ECLI:NL:HR:2005:AU2480

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01428/05 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • F.H. Koster
  • G.J.M. Corstens
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam

In deze herzieningszaak heeft de Hoge Raad op 13 september 2005 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam. De aanvrager, geboren in Suriname in 1953, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden voor meerdere strafbare feiten, waaronder opzettelijk niet voldoen aan een bevel van een ambtenaar en het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De aanvrage tot herziening werd ingediend door mr. H.J. Borghuis, advocaat te Amsterdam.

De aanvrager stelde dat de toegevoegde raadsman in strijd met artikel 51 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) geen afschrift van de dagvaarding had ontvangen voor de terechtzitting die leidde tot het vonnis waarvan herziening werd gevraagd. De Hoge Raad oordeelde echter dat deze enkele omstandigheid niet leidt tot een ernstig vermoeden zoals bedoeld in artikel 457, lid 1, onder 2° Sv. Dit betekent dat de aanvrage niet-ontvankelijk werd verklaard.

De Hoge Raad benadrukte dat voor een herziening van een vonnis slechts omstandigheden die niet zijn gebleken tijdens het onderzoek op de terechtzitting als grondslag kunnen dienen, mits deze omstandigheden het ernstig vermoeden wekken dat, indien zij bekend waren geweest, het onderzoek tot een andere uitkomst zou hebben geleid. In dit geval was er geen sprake van dergelijke omstandigheden, waardoor de aanvrage tot herziening werd afgewezen.

Uitspraak

13 september 2005
Strafkamer
nr. 01428/05 H
ABG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam van 1 februari 2005, nummer 13/057919-03, ingediend door mr. H.J. Borghuis, advocaat te Amsterdam, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1953, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager bij verstek ter zake van 1., 4. en 5. "opzettelijk niet voldoen aan een bevel krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast, meermalen gepleegd", 2. "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd" en 3. "opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen" veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voorzover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. In de aanvrage wordt aangevoerd dat de aan de aanvrager toegevoegde raadsman in strijd met art. 51 Sv geen afschrift van de dagvaarding was gezonden voor de terechtzitting die heeft geleid tot het vonnis waarvan herziening wordt gevraagd. Die enkele omstandigheid leidt niet tot een ernstig vermoeden als hiervoor onder 3.1 bedoeld. Dat brengt mee dat de aanvrage niet-ontvankelijk is, zodat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier M.T.E. van Huut, en uitgesproken op 13 september 2005.