Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploot van 6 december 1999 verweerster in cassatie - verder te noemen: Synthon - op verkorte termijn gedagvaard voor de kantonrechter te Nijmegen (rolnr. 5070/99/21) en na vermeerdering van eis gevorderd - kort samengevat - (i) een verklaring voor recht dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst door Synthon bij brief van 21 september 1999 nietig respectievelijk vernietigd is en dat derhalve de arbeidsovereenkomst ook na 21 september 1999 in stand blijft tot dat deze op rechtsgeldig wijze is beëindigd alsmede (ii) Synthon te veroordelen tot betaling van (a) een bedrag van ƒ 8.333,33 bruto per maand alsmede US$ 4.500,-- netto per maand over de periode vanaf 1 juli 1999 tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd, (b) een bedrag van ƒ 4.345,83 netto wegens gemis van een gebruik van de auto, (c) een bedrag van ƒ 9.153,71 bruto en US$ 4.943,02 ter vergoeding van niet-opgenomen vakantiedagen, (d) een bedrag van ƒ 6.191,32 bruto aan vakantiegeld over de periode van 1 januari 1999 tot 1 december 1999, een en ander te vermeerderen met de wettelijke verhoging van art. 7:625 BW, wettelijke rente en proceskosten.
Synthon heeft de vordering bestreden.
Bij exploot van 24 februari 2000 heeft [eiser] een tweede procedure aanhangig gemaakt bij de kantonrechter te Nijmegen (rolnr. 829/00/21). In deze procedure heeft [eiser] de nakoming door Synthon gevorderd van een verplichting uit de arbeidsovereenkomst tot levering aan [eiser] van aandelen in een vennootschap, genaamd Quint Essence B.V.
Synthon heeft de vordering bestreden.
In de procedure met rolnr. 5070/99/21 heeft de kantonrechter na tussenvonnissen van 28 april 2000 en 13 oktober 2000 bij eindvonnis van 22 maart 2002 Synthon veroordeeld aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.752,34 en $ 1.246,14, alsmede een netto bedrag van € 467,59, al deze bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 1999 tot de dag van de volledige betaling. Het meer of anders gevorderde heeft de kantonrechter afgewezen.
In de procedure met rolnummer 829/00/21 heeft de kantonrechter na een tussenvonnis van 13 oktober 2000 bij eindvonnis van 22 maart 2002 voor recht verklaard dat Synthon jegens [eiser] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichting om overeenkomstig art. 10 van de arbeidsovereenkomst 1% van de geplaatste aandelenkapitaal van Quint Essence B.V. te leveren tegen betaling van ƒ 2.500,--, zodat Synthon in beginsel jegens [eiser] dientengevolge schadeplichtig is. Het meer of anders gevorderde heeft de kantonrechter afgewezen.
Bij appeldagvaarding van 11 juni 2002 heeft [eiser] tegen voornoemde eindvonnissen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem. Synthon heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen het eindvonnis van de rechtbank, gewezen onder rolnummer 829/00/21.
Na een tussenarrest van 18 mei 2004 heeft het hof bij eindarrest van 23 november 2004 in het principaal en het incidenteel appel de vonnissen van 22 maart 2002 (rolnummers 5070/99/21 en 829/00/21) vernietigd en, opnieuw rechtdoende, in het principaal appel voor recht verklaard dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst op 21 september 1999 door Synthon nietig is en dat deze tot 1 december 1999 in stand is gebleven. Het hof heeft voorts Synthon veroordeeld aan [eiser] te betalen ter zake van loon c.a. diverse in het dictum van deze uitspraak genoemde bedragen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ad 10% en de wettelijke rente vanaf 1 december 1999 tot aan de dag der algehele voldoening. Het meer of anders gevorderde heeft het hof afgewezen.
Beide arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.