ECLI:NL:HR:2005:AU2410

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C04/272HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad van een waterschap jegens bollenkwekers door waterpeil in een vorstperiode

In deze zaak hebben de eiseressen, bollenkwekers, het Waterschap aangeklaagd wegens onrechtmatige daad. De eiseressen vorderden schadevergoeding omdat het Waterschap het waterpeil in een vorstperiode had verhoogd, wat schade aan hun bolgewassen zou hebben veroorzaakt. De zaak begon met een dagvaarding op 2 mei 1995, waarna de rechtbank te 's-Gravenhage op 16 april 1997 de vorderingen van de eiseressen afwees. Hierop volgde hoger beroep bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 14 februari 2002 de eiseressen tot bewijslevering toeliet. Na getuigenverhoor bevestigde het hof het eerdere vonnis. De eiseressen gingen in cassatie tegen dit arrest, waarbij de Hoge Raad op 9 december 2005 het beroep verwierp. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de eiseressen niet tot cassatie konden leiden, en dat verdere motivering niet nodig was omdat de klachten geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling opriepen. De Hoge Raad veroordeelde de eiseressen in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van het Waterschap werden begroot op € 359,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Uitspraak

9 december 2005
Eerste Kamer
Nr. C04/272HR
RM/JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [eiseres 1], gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [eiseres 2], gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERESSEN tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens,
t e g e n
de publiekrechtelijke rechtspersoon WATERSCHAP DE OUDE RIJNSTROMEN (voorheen Waterschap de Veen en Geestlanden), gevestigd te Leiderdorp,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. D. Rijpma.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseressen tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] c.s. - hebben bij exploot van 2 mei 1995 verweerder in cassatie - verder te noemen: het Waterschap - gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage en gevorderd het Waterschap te veroordelen tot schadevergoeding, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, en het Waterschap te veroordelen tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten.
Het Waterschap heeft de vordering bestreden.
Na een ingevolge een tussenvonnis van 21 november 1995 op 9 januari 1996 gehouden comparitie van partijen heeft de rechtbank bij eindvonnis van 16 april 1997 de vorderingen van [eiseres] c.s. afgewezen.
Tegen het eindvonnis van de rechtbank hebben [eiseres] c.s. hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij tussenarrest van 14 februari 2002 heeft het hof [eiseres] c.s. tot bewijslevering toegelaten. Na getuigenverhoor heeft het hof het vonnis waarvan hoger beroep bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben [eiseres] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het Waterschap heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van het Waterschap begroot op € 359,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens, P.C. Kop en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 9 december 2005.