ECLI:NL:HR:2005:AU2407

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C04/228HR (1415)
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onteigening met bedrijfsverplaatsing en de vergoeding van onteigeningsgevolgen

In deze zaak gaat het om een geschil over de onteigening van een perceel grond, waarbij de eiseres, een huurster van een gedeelte van het te onteigenen perceel, betrokken is. De eiseres heeft een incidentele conclusie tot tussenkomst genomen in het onteigeningsgeding tussen de Staat der Nederlanden en de eigenares van de onroerende zaak, de Stichting Pensioenfonds Productschappen. De rechtbank te Haarlem heeft op 21 november 2000 de eiseres toegelaten als tussenkomende partij en de onteigening ten name van de Staat uitgesproken. Tevens is een voorschot op de schadeloosstelling vastgesteld op een bedrag van ƒ 356.792,--. Na deskundigenonderzoek is op 19 mei 2004 de schadeloosstelling voor de eiseres vastgesteld op € 161.999,54, waarbij de Staat is veroordeeld tot betaling van een restantbedrag na aftrek van het reeds betaalde voorschot.

De eiseres heeft tegen het eindvonnis van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal, L. Strikwerda, strekte tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft op 25 november 2005 het beroep verworpen en de eiseres in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld. De klachten die in het middel zijn aangevoerd, konden niet tot cassatie leiden, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit arrest is gewezen door de vice-president en een aantal raadsheren, en openbaar uitgesproken door raadsheer E.J. Numann.

Uitspraak

25 november 2005
Eerste Kamer
Nr. C04/228HR (1415)
RM/JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. C.S.G. Janssens,
t e g e n
DE STAAT DER NEDERLANDEN, (Ministerie van Verkeer en Waterstaat),
gevestigd te 's-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. H.A. Groen.
1. Het geding in feitelijke instantie
Ter terechtzitting van de rechtbank te Haarlem van 26 september 2000 heeft eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - een incidentele conclusie tot tussenkomst genomen en daarbij verzocht haar, in haar hoedanigheid van huurster van een gedeelte van het te onteigenen perceel, kadastraal bekend gemeente Haarlemmermeer sectie [A], nr. [001], als tussenkomende partij toe te laten tot het geding tot onteigening tussen verweerder in cassatie - hierna te noemen: de Staat - en de eigenares van de te onteigenen onroerende zaak, de Stichting Pensioenfonds Productschappen, bekend onder rolnummer 68503/HA ZA 00-1192.
Bij vonnis van 21 november 2000 heeft de rechtbank - voor zover in cassatie van belang - in het incident [eiseres] toegelaten als tussenkomende partij in de hoofdzaak, vervroegd de onteigening ten name van de Staat uitgesproken en het door de Staat als onteigenende partij te betalen voorschot op de schadeloosstelling van [eiseres] bepaald op een bedrag van ƒ 356.792,--. De rechtbank heeft voorts een deskundigenonderzoek gelast ter begroting van de schadeloosstelling voor [eiseres] en daartoe drie deskundigen benoemd.
Na een plaatsopneming op 9 januari 2001 hebben de deskundigen op 25 november 2003 een conceptrapport uitgebracht. Nadat [eiseres] de deskundigen bij brief van 11 februari 2004 opmerkingen had doen toekomen, hebben de deskundigen op 24 maart 2004 hun definitieve rapport ter griffie van de rechtbank gedeponeerd.
Op 22 april 2004 hebben de Staat en [eiseres] hun zaak doen bepleiten. Hierna heeft de rechtbank bij vonnis van 19 mei 2004 de schadeloosstelling voor [eiseres] bepaald op € 161.999,54, de Staat veroordeeld aan [eiseres] te betalen een bedrag van ƒ 94,39, zijnde het bedrag dat van de schadeloosstelling resteert na aftrek va het door de Staat reeds betaalde voorschot van € 161.905,15, te vermeerderen met rente en kosten.
Het eindvonnis van de rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
[Eiseres] heeft tegen het eindvonnis van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor de Staat mede door mr. M.W. Scheltema, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiseres] heeft bij brief van 22 september 2005 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Staat begroot op € 359,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, P.C. Kop, E.J. Numann en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 25 november 2005.