ECLI:NL:HR:2005:AU2406

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C04/180HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over verwijdering van een uitbouw met vluchttrap op basis van erfdienstbaarheid en misbruik van recht

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de Stichting Instituut A.V.O. (hierna: AVO) en een verweerster in cassatie over de verwijdering van een uitbouw met vluchttrap, die is gebouwd krachtens een erfdienstbaarheid. De Hoge Raad heeft eerder in een arrest van 15 november 2002, nr. C01/082, NJ 2003, 48, het arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 11 oktober 2000 vernietigd en de zaak ter verdere behandeling naar het gerechtshof te Amsterdam verwezen. AVO heeft vervolgens op 22 november 2002 de verweerster gedagvaard en gevorderd dat het hof, met inachtneming van het eerdere arrest, de vordering van de verweerster alsnog zou afwijzen en haar niet-ontvankelijk zou verklaren in haar vordering.

Na een memoriewisseling en pleidooi heeft het hof op 22 april 2004 het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 28 juli 1999 bekrachtigd en AVO in de kosten van het appel veroordeeld. AVO heeft hiertegen cassatie ingesteld. De verweerster is niet verschenen in de procedure, waarop verstek is verleend. De advocaat van AVO heeft de zaak toegelicht, en de conclusie van de Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense was om het beroep te verwerpen.

De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en AVO in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van de verweerster op nihil zijn begroot. De Hoge Raad oordeelt dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden, en dat dit geen nadere motivering behoeft, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uitspraak

25 november 2005
Eerste Kamer
Nr. C04/180HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
STICHTING INSTITUUT A.V.O.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens,
t e g e n
[verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in voorgaande instanties
Voor het verloop van het geding in voorgaande instanties tussen eiseres tot cassatie - verder te noemen: AVO - en verweerster in cassatie - verder te noemen: [verweerster] - verwijst de Hoge Raad naar zijn arrest van 15 november 2002, nr. C01/082, NJ 2003, 48. Bij dat arrest heeft de Hoge Raad het arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 11 oktober 2000 vernietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing naar het gerechtshof te Amsterdam verwezen.
Bij exploot van 22 november 2002 heeft AVO [verweerster] gedagvaard voor het gerechtshof te Amsterdam en gevorderd met inachtneming van het arrest van de Hoge Raad van 15 november 2002 voort te procederen en de vordering van [verweerster] in prima alsnog af te wijzen c.q. [verweerster] in die vordering niet-ontvankelijk te verklaren en voorts [verweerster] te veroordelen in de kosten van de procedure.
Na memoriewisseling na verwijzing en pleidooi heeft het hof bij arrest van 22 april 2004 het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 28 juli 1999 bekrachtigd en AVO in de kosten van het appel aan de zijde van [verweerster] veroordeeld.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het tweede geding in cassatie
Tegen laatstvermeld arrest van het hof heeft AVO beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen [verweerster] is verstek verleend.
AVO heeft de zaak doen toelichten door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt AVO in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, A.M.J. van Buchem-Spapens en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 25 november 2005.