ECLI:NL:HR:2005:AU2406
Hoge Raad
- Cassatie
- H.A.M. Aaftink
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- W.A.M. van Schendel
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Geschil over verwijdering van een uitbouw met vluchttrap op basis van erfdienstbaarheid en misbruik van recht
In deze zaak gaat het om een geschil tussen de Stichting Instituut A.V.O. (hierna: AVO) en een verweerster in cassatie over de verwijdering van een uitbouw met vluchttrap, die is gebouwd krachtens een erfdienstbaarheid. De Hoge Raad heeft eerder in een arrest van 15 november 2002, nr. C01/082, NJ 2003, 48, het arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 11 oktober 2000 vernietigd en de zaak ter verdere behandeling naar het gerechtshof te Amsterdam verwezen. AVO heeft vervolgens op 22 november 2002 de verweerster gedagvaard en gevorderd dat het hof, met inachtneming van het eerdere arrest, de vordering van de verweerster alsnog zou afwijzen en haar niet-ontvankelijk zou verklaren in haar vordering.
Na een memoriewisseling en pleidooi heeft het hof op 22 april 2004 het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 28 juli 1999 bekrachtigd en AVO in de kosten van het appel veroordeeld. AVO heeft hiertegen cassatie ingesteld. De verweerster is niet verschenen in de procedure, waarop verstek is verleend. De advocaat van AVO heeft de zaak toegelicht, en de conclusie van de Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense was om het beroep te verwerpen.
De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en AVO in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van de verweerster op nihil zijn begroot. De Hoge Raad oordeelt dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden, en dat dit geen nadere motivering behoeft, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.