ECLI:NL:HR:2005:AU2403

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C04/143HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • J.B. Fleers
  • H.A.M. Aaftink
  • O. de Savornin Lohman
  • J.C. van Oven
  • W.D.H. Asser
  • E.J. Numann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de uitleg van een erfdienstbaarheid van uitweg ontstaan door verjaring

In deze zaak gaat het om een geschil tussen eisers en verweerders over de uitleg van een erfdienstbaarheid van uitweg die door verjaring is ontstaan. De eisers, [Eiser 1] en [Eiseres 2], hebben de verweerders, [Verweerder 1] en [Verweerster 2], gedagvaard voor de rechtbank te Haarlem. De eisers vorderden onder andere dat de rechtbank zou verklaren dat de erfdienstbaarheid geen grotere breedte heeft dan de thans zichtbare breedte van het asfaltpad en dat de verweerders hen zouden moeten toestaan dat er een hekwerk geplaatst zou worden naast het asfaltpad.

De rechtbank heeft in een tussenvonnis een comparitie van partijen gelast en in een eindvonnis van 13 augustus 2002 geoordeeld dat de erfdienstbaarheid een breedte van 3.20 meter inhoudt. De rechtbank heeft de verweerders ook bevolen om mee te werken aan het verlijden van een notariële akte waarin de erfdienstbaarheid wordt vastgelegd. Tegen dit eindvonnis hebben de eisers hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam, dat op 26 februari 2004 in het principaal appel het beroep verwierp en in het incidenteel appel het vonnis gedeeltelijk vernietigde.

De zaak kwam uiteindelijk bij de Hoge Raad, waar de eisers in cassatie gingen tegen het arrest van het hof. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de eisers veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. De Hoge Raad oordeelde dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden, omdat deze geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling met zich meebrachten. Het arrest is gewezen door de vice-president en een aantal raadsheren en openbaar uitgesproken op 25 november 2005.

Uitspraak

25 november 2005
Eerste Kamer
Nr. C04/143HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiser 1] en
2. [Eiseres 2],
beiden wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. J.I. van Vlijmen,
thans mr. E.D. Drok,
t e g e n
1. [Verweerder 1]
2. [Verweerster 2],
beiden wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerders in cassatie - verder te noemen: [verweerder] c.s. - hebben bij exploot van 2 april 2001 eisers tot cassatie - verder te noemen: [eiser] c.s. - gedagvaard voor de rechtbank te Haarlem en gevorderd bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht dat de mede ten behoeve van [eiser] c.s. op het perceel kadastraal bekend gemeente Haarlemmermeer, sectie [A] nummer [001], door verjaring ontstane erfdienstbaarheid, geen grotere breedte heeft dan de thans zichtbaar aanwezige breedte van het aldaar aanwezige asfaltpad;
2. [eiser] c.s. te bevelen te gehengen en te gedogen dat door [verweerder] c.s. direct naast de thans aanwezige asfaltverharding een hekwerk met een hoogte van 1,20 meter zal worden geplaatst, althans zodanige hoogte als de rechtbank in goede justitie zal vaststellen, althans [eiser] c.s. te verbieden zich in de naast voormeld asfaltpad aanwezige bermen te begeven of te bevinden dan wel daar anderszins gebruik van te maken;
3. te verklaren voor recht dat voormelde erfdienstbaarheid niet verder strekt dan het gebruik op de minst bezwarende wijze door [eiser] c.s. om, gerekend vanaf het heersend erf, te komen van en te gaan naar de openbare weg, het gebruik in het kader van de agrarische bedrijfsvoering door [eiser] c.s. daarbij inbegrepen en niet verder strekkend dan tot zodanig bedrijfsmatig gebruik.
[Eiser] c.s. hebben de vorderingen bestreden en van hun kant in reconventie gevorderd [verweerder] c.s. te veroordelen binnen veertien dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis mede te werken aan het verlijden van een notariële akte waarin is vastgelegd de erfdienstbaarheid van uitweg, komend vanaf de [a-straat] en gaand naar het erf van [eiser] c.s. over een breedte in het begin van de weg van 6.25 meter en aan het eind van 7.70 meter, ten laste van bovenvermeld perceel en ten behoeve van de daarachter gelegen percelen die in eigendom zijn van [eiser] c.s., alsmede [verweerder] c.s. te bevelen hun medewerking te verlenen aan de inschrijving van voormelde akte in de openbare registers, zulks op verbeurte van een dwangsom van ƒ 10.000,-- voor iedere dag dat [verweerder] c.s., nadat veertien dagen na voormelde betekening zijn verstreken, in gebreke blijven aan het in deze te wijzen vonnis te voldoen.
[Verweerder] c.s. hebben de vordering in reconventie bestreden.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 12 juni 2001 een comparitie van partijen gelast.
Bij eindvonnis van 13 augustus 2002 heeft de rechtbank in conventie voor recht verklaard dat de erfdienstbaarheid van weg met als heersend erf de in het vonnis beschreven onroerende zaak van [eiser] c.s. een weg met een breedte van 3.20 meter inhoudt en [eiser] c.s. bevolen te gehengen en te gedogen dat door [verweerder] c.s. naast het bestaande pad en de aan weerszijde even brede bermen van het pad (e.e.a. met een totale breedte van 3.20 meter) een hekwerk met een hoogte van 1.20 meter zal worden geplaatst. In reconventie heeft de rechtbank [verweerder] c.s. op straffe van verbeurte van een dwangsom veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis mede te werken aan het verlijden van een notariële akte waarin is vastgelegd de erfdienstbaarheid van weg met als heersend erf de litigieuze onroerende zaak van [eiser] c.s. en [verweerder] c.s. bevolen om hun medewerking te verlenen aan de inschrijving van vermelde akte in de openbare registers.
Tegen het eindvonnis hebben [eiser] c.s. hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. [Verweerder] c.s. hebben incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 26 februari 2004 heeft het hof in het principaal appel het beroep verworpen en in het incidenteel appel in conventie het vonnis waarvan beroep vernietigd uitsluitend voor zover daarin voor recht is verklaard dat de erfdienstbaarheid van weg met als heersend erf de litigieuze onroerende zaak van [eiser] c.s. een weg met een breedte van 3.20 meter inhoudt en voor recht verklaard dat de erfdienstbaarheid van weg met als heersend erf de litigieuze onroerende zaak van [eiser] c.s. en met als dienend erf de litigieuze onroerende zaak van [verweerder] c.s. een weg met een breedte van 3.20 meter inhoudt en uitsluitend omvat het gebruik ten behoeve van het landbouwbedrijf en de winterstalling voor caravans, en het vonnis voor het overige bekrachtigd. In reconventie heeft het hof het vonnis waarvan beroep, uitsluitend voor zover daarin een veroordeling tot betaling van een dwangsom is uitgesproken, vernietigd en het gevorderde in zoverre afgewezen en het bestreden vonnis voor het overige bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] c.s. begroot op € 359,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink, O. de Savornin Lohman, J.C. van Oven en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 25 november 2005.