ECLI:NL:HR:2005:AU2239
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Herstelbaarheid van vormverzuimen in DNA-onderzoek en de toepassing van artikel 359a Sv
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 november 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1985 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Arnhem, had beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de Kinderrechter in de Rechtbank te Utrecht. Het Hof had de verdachte veroordeeld tot drie maanden jeugddetentie voor diefstal met braak. De verdachte stelde dat zijn rechten waren geschonden omdat hij niet schriftelijk op de hoogte was gesteld van de uitslag van het DNA-onderzoek en niet was gewezen op de mogelijkheid om een tegenonderzoek te laten uitvoeren. Dit zou volgens hem moeten leiden tot bewijsuitsluiting of strafvermindering op basis van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof, dat de vormverzuimen herstelbaar waren en dat artikel 359a Sv niet van toepassing was, niet onjuist of onbegrijpelijk was. De Raad benadrukte dat de verdachte, ondanks het verzuim, niet onevenredig in zijn belangen was geschaad, aangezien hij gedurende de procedure rechtsbijstand had en niet om een tegenonderzoek had gevraagd. De Hoge Raad concludeerde dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie konden leiden en verwierp het beroep. Dit arrest bevestigt de noodzaak van zorgvuldige procedurele waarborgen in strafzaken, maar ook de ruimte voor herstel van verzuimen die niet leiden tot onherstelbare schade voor de verdachte.