ECLI:NL:HR:2005:AU2054
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- G.J.M. Corstens
- B.C. de Savornin Lohman
- Rechtspraak.nl
Tardief appèl na ongegrondverklaard bezwaarschrift tegen dagvaarding
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een hoger beroep dat door de verdachte is ingesteld na een ongegrondverklaring van een bezwaarschrift tegen een dagvaarding. De verdachte was gedagvaard voor de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage op 14 juli 2003. Tegen deze dagvaarding heeft de verdachte op 11 mei 2003 een bezwaarschrift ingediend, dat op 1 juli 2003 ongegrond werd verklaard. De verdachte heeft vervolgens op 12 januari 2004 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de Politierechter, maar dit beroep werd niet-ontvankelijk verklaard door het Hof omdat het na de wettelijke termijn van veertien dagen was ingediend.
De Hoge Raad oordeelt dat de wet duidelijke termijnen stelt voor het instellen van rechtsmiddelen en dat overschrijding van deze termijnen in de regel leidt tot niet-ontvankelijkheid. De verdachte had op de hoogte moeten zijn van de datum van de terechtzitting en had zich moeten informeren over de status van zijn bezwaarschrift. De omstandigheid dat de beslissing op het bezwaarschrift niet aan de verdachte was betekend, doet hier niet aan af. De Hoge Raad bevestigt het oordeel van het Hof dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar maakten.
De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de strikte toepassing van de termijnen in het strafrecht onderstreept. Het benadrukt dat verdachten actief moeten blijven in het volgen van hun procedures en dat zij niet kunnen rekenen op mededelingen van de rechtbank die niet expliciet zijn gedaan. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte en bevestigt de beslissing van het Hof.