ECLI:NL:HR:2005:AU1807
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- D.H. Beukenhorst
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- E.J. Numann
- J.C. van Oven
- Rechtspraak.nl
Arrest inzake overgang van onderneming en rechtsgeldigheid van ontslag
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 september 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een geschil tussen [eiser], handelende onder de naam [A], en [verweerder]. De zaak betreft de rechtsgeldigheid van een ontslag en de vraag of er sprake was van een overgang van onderneming. [Verweerder] was werkzaam als monteur bij [B] B.V., waarvan [eiser] de directeur was. Na een verzoek tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst door [B] en de daaropvolgende opzegging, vorderde [verweerder] een verklaring voor recht dat hij per 1 mei 2000 van rechtswege in dienst was getreden bij [eiser] als gevolg van de overgang van onderneming. De kantonrechter oordeelde in eerste instantie in het voordeel van [verweerder] en verklaarde dat hij met ingang van 1 mei 2000 in dienst was getreden bij [eiser]. Dit vonnis werd door het gerechtshof te 's-Hertogenbosch bekrachtigd, waarna [eiser] cassatie instelde.
De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom het niet inging op het beroep van [eiser] tot matiging van de loonvordering, die pas bij pleidooi in hoger beroep was gedaan. De Hoge Raad benadrukte dat het hof had moeten motiveren waarom het beroep op matiging niet in de rechtsstrijd werd betrokken, vooral omdat de advocaat van [verweerder] hierop had gereageerd zonder bezwaar te maken tegen het tijdstip van indienen. De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de rechtsgeldigheid van ontslagen in het kader van een overgang van onderneming en de behandeling van nieuwe verweren in hoger beroep.