ECLI:NL:HR:2005:AU1719

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01377/05 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Almelo met betrekking tot opzetheling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 augustus 2005 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een eerder vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Almelo, dat op 29 april 2003 was uitgesproken. De aanvrager, vertegenwoordigd door mr. Y. Polko, had verzocht om herziening op basis van artikel 457, eerste lid aanhef en onder 2° van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De aanvrager stelde dat het Arrondissementsparket te Almelo hem op 5 januari 2004 als rechthebbende had aangemerkt van drie inbeslaggenomen beamers, en dat deze informatie niet bekend was tijdens het oorspronkelijke proces.

De Hoge Raad beoordeelde de aanvrage en concludeerde dat de aangevoerde omstandigheden niet het ernstige vermoeden wekten dat, indien deze feiten bekend waren geweest, het onderzoek tot een andere uitkomst zou hebben geleid. De Hoge Raad merkte op dat de bij de aanvrage gevoegde brief van de Dienst Domeinen niet voldoende was om de herziening te rechtvaardigen, omdat deze niet de stellingen van de aanvrager ondersteunde. Bovendien werd opgemerkt dat de aanvrage niet kon leiden tot herziening, omdat het niet bestreden deel van de bewezenverklaring zelfstandig kon dragen.

De Hoge Raad wees de aanvrage tot herziening af, waarbij werd benadrukt dat de aanvrager niet had aangetoond dat er sprake was van nieuwe feiten of omstandigheden die de eerdere veroordeling konden ondermijnen. De beslissing werd genomen door de vice-president en twee raadsheren, en de uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de waarnemend griffier.

Uitspraak

23 augustus 2005
Strafkamer
nr. 01377/05 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Almelo van 29 april 2003, ingediend door mr. Y. Polko, advocaat te 's-Gravenhage, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van "van het plegen van opzetheling een gewoonte maken" veroordeeld tot een werkstraf van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat het Arrondissementsparket te Almelo hem op 5 januari 2004 als rechthebbende heeft aangemerkt van drie van de in de bewezenverklaring genoemde beamers en de Dienst Domeinen opdracht heeft gegeven deze aan de aanvrager terug te geven.
Ter staving van de aanvrage is daarbij gevoegd een kopie van een aan de aanvrager gerichte brief van de Dienst Domeinen Roerende Zaken, regio-eenheid Hoogeveen, van 7 januari 2004 inhoudende, voorzover voor de beoordeling van de aanvrage van belang:
"Onderwerp: Afhaalbericht van terug te geven inbeslaggenomen goederen
(...)
Gezien de mededeling van de ARRONDISSEMENTSPARKET ALMELO te ALMELO (d.d. 05.01.2004) kunnen de hierna omschreven inbeslaggenomen goederen aan u worden teruggegeven.
(...)
Omschrijving van de goederen:
1 ST DATAVIDEO PROJECTOR
Merk: -
Type:-
(...)
1 ST DATAVIDEO PROJECTOR
Merk: -
Type:-
(...)
1 ST DATAVIDEO PROJECTOR
Merk: -
Type:-
(...)".
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voorzover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. Ten laste van de aanvrager is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 10 januari 2001 tot en met 26 januari 2001, in de gemeente 's-Gravenhage een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van opzetheling, immers heeft verdachte na te melden goederen verworven en voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het verwerven en het voorhanden hebben van die goederen telkens wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof, en wel:
- een beamer, merk NEC, type MT840, en/of
- een beamer, merk 3M, type MP8730, en/of
- een beamer, merk Hitachi, type CPX960, en/of
- een beamer, merk Philips, type Pro screen 4600, en/of
- een beamer, merk Sanyo, type SU20E, en/of
- een beamer, merk ASK, type Impression A6+, en/of
- een beamer, merk ASK, type C1 compact, en/of
- een beamer, merk ASK, type Impression A6, en/of
- een laptop, merk Topline."
3.3. De aanvrage heeft betrekking op de drie beamers van het merk ASK, waarvan de Politierechter - naar de Hoge Raad begrijpt - de bewaring ten behoeve van de rechthebbende heeft gelast.
3.4. Het in de aanvrage aangevoerde kan niet het ernstige vermoeden wekken als hiervoor onder 3.1 bedoeld. Nog daargelaten dat niet aannemelijk is gemaakt dat het Arrondissementsparket te Almelo op grond van feiten en/of omstandigheden van feitelijke aard welke niet bekend waren dan wel niet geacht kunnen worden bekend te zijn geweest aan de Politierechter ten tijde van de uitspraak tot het oordeel is gekomen dat de aanvrager als rechthebbende moet worden aangemerkt van de in de aanvrage genoemde beamers van het merk ASK - de bij de aanvrage gevoegde brief is daartoe niet voldoende, nu die brief niet inhoudt hetgeen in de aanvrage wordt gesteld, doch veeleer een aanwijzing ervoor vormt dat toepassing is gegeven aan art. 118, derde lid, Sv en dat de Officier van Justitie geen bezwaar heeft gemaakt als bedoeld in art. 118, vijfde lid, Sv - kan de aanvrage reeds niet tot herziening leiden omdat het in de aanvrage niet bestreden deel van de bewezenverklaring de door de Politierechter aan de bewezenverklaring gegeven kwalificatie zelfstandig kan dragen.
3.5. Opmerking verdient nog dat art. 457, eerste lid onder 2°, Sv met "de toepassing van een minder zware strafbepaling" doelt op een wettelijke strafbaarstelling die - in verhouding tot de toegepaste - een minder zware straf bedreigt en niet op een veroordeling tot een minder zware straf.
3.6. Uit het voorgaande volgt dat het in de aanvrage aangevoerde niet kan worden aangemerkt als een omstandigheid als hiervoor onder 3.1 bedoeld. De aanvrage is dus ongegrond en moet ingevolge art. 468 Sv worden afgewezen.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier M.T.E. van Huut, en uitgesproken op 23 augustus 2005.