ECLI:NL:HR:2005:AU1672
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Overgangsrecht Wet taakstraffen en de betekenis van intrekking van dagvaarding in strafzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 september 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft de toepassing van de Wet taakstraffen en de gevolgen van de intrekking van dagvaardingen in het strafrecht. De verdachte, geboren in Benin, was eerder door het Hof veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een taakstraf van 240 uren. De Hoge Raad oordeelde dat de Wet taakstraffen van toepassing was, ondanks dat twee eerdere dagvaardingen waren ingetrokken vóór de inwerkingtreding van deze wet. De Hoge Raad benadrukte dat een zaak aanhangig blijft zolang de dagvaarding niet is ingetrokken en dat de wet geen gevolgen heeft voor strafzaken die voor de inwerkingtreding bij dagvaarding aanhangig zijn gemaakt.
De Hoge Raad concludeerde dat het Hof ten onrechte de oude artikelen 22b Sr had toegepast in plaats van de nieuwe artikelen 22c en 22d Sr, die op 1 februari 2001 in werking zijn getreden. De Hoge Raad heeft de strafoplegging van het Hof bevestigd, maar met de juiste wettelijke voorschriften. De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling en verduidelijkt de toepassing van overgangsrecht in strafzaken, vooral in het kader van de Wet taakstraffen.
De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, waarbij de middelen van cassatie niet tot vernietiging van de bestreden uitspraak leiden. De uitspraak is gedaan door de vice-president en twee raadsheren, en de beslissing is openbaar gemaakt op 27 september 2005.