ECLI:NL:HR:2005:AU1647
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- G.J.M. Corstens
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Onbegrijpelijkheid van de dagvaarding in hoger beroep en de gevolgen voor de procesgang
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 september 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard tegen een bij verstek gewezen vonnis van de Rechtbank te Rotterdam. De verdachte had hoger beroep ingesteld, maar dit was pas na de termijn van veertien dagen na het vonnis. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. A.C. Bosch, stelde dat de dagvaarding niet correct was betekend, aangezien de verdachte geen dagvaarding had ontvangen en de handtekening op de akte van uitreiking niet overeenkwam met die op zijn rijbewijs. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de dagvaarding als geldig kon worden beschouwd, gezien de faxen van de raadsman en de brief van de Officier van Justitie die de discrepantie in de handtekening bevestigde. De Hoge Raad concludeerde dat er ernstige twijfels bestonden over de naleving van de procesregels omtrent de dagvaarding, wat van groot belang is voor de rechtsgang. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof, zodat deze opnieuw kon worden berecht en afgedaan. Dit arrest benadrukt het belang van een correcte betekening van de dagvaarding en de gevolgen daarvan voor de ontvankelijkheid in hoger beroep.