ECLI:NL:HR:2005:AU0908
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- F.W.G.M. van Brunschot
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- J.W. van den Berge
- Rechtspraak.nl
Verrekening van vordering op koper van zelfstandig onderdeel van onderneming in de inkomstenbelasting
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, die op 6 augustus 2004 een eerdere aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999 heeft gehandhaafd. De belanghebbende, die tot 1998 een taxibedrijf en een garagebedrijf exploiteerde in de vorm van een eenmanszaak, had in 1998 het taxibedrijf verkocht aan A. De verkoopovereenkomst, gedateerd op 1 januari 1999, bevatte bepalingen over de verplichtingen van de koper, waaronder de betaling van een overnamesom. Na bezwaar tegen de aanslag, dat door de Inspecteur werd afgewezen, heeft belanghebbende beroep ingesteld bij het Hof, dat het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft belanghebbende cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het Hof terecht heeft overwogen dat de vordering op de koper in de regel tot het privé-vermogen moet worden gerekend, tenzij er sprake is van een uitzonderingssituatie. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet heeft aangetoond dat de vordering zozeer met het voortgezette deel van de onderneming verbonden was, dat deze tot het ondernemingsvermogen gerekend kon worden. De Hoge Raad concludeert dat het oordeel van het Hof geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en dat het niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd is.
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de vice-president en vier raadsheren, en openbaar uitgesproken op 28 oktober 2005.