ECLI:NL:HR:2005:AU0872
Hoge Raad
- Cassatie
- L. Monné
- P.J. van Amersfoort
- C.J.J. van Maanen
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de ontvankelijkheid van bezwaar tegen belastingaanslagen en de motivering van het bewijsoordeel
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 15 mei 2003, betreffende aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 1996 en 1997. De belastingplichtige had aanslagen ontvangen naar een belastbaar inkomen van ƒ 155.000, met een verhoging van ƒ 1000 wegens niet-tijdige aangiften. De Inspecteur verklaarde het bezwaar tegen deze aanslagen niet-ontvankelijk, maar verlaagde de aanslagen ambtshalve naar ƒ 154.129 en ƒ 153.985. Het Hof verklaarde de beroepen ongegrond, waarna belanghebbende cassatie instelde.
De Hoge Raad oordeelt dat de uitspraak van het Hof niet in stand kan blijven. De Inspecteur had in zijn verweerschrift erkend dat de bezwaarschriften tijdig waren ingediend, wat betekent dat het Hof het beroep gegrond had moeten verklaren en de uitspraken van de Inspecteur had moeten vernietigen. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. Tevens wordt de Staat gelast om het griffierecht van € 87 aan belanghebbende te vergoeden.
De Hoge Raad benadrukt dat het Hof onvoldoende gemotiveerd heeft waarom het bewijs dat door belanghebbende is geleverd, niet overtuigend was. De gedingstukken bevatten namelijk bewijsstukken die relevant zijn voor de beoordeling van de aanslagen. De Hoge Raad concludeert dat het Hof de motivering van zijn oordeel had moeten versterken, wat niet is gebeurd. Dit leidt tot de vernietiging van de uitspraak en de verwijzing van de zaak.