ECLI:NL:HR:2005:AU0859
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- F.W.G.M. van Brunschot
- D.G. van Vliet
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- Rechtspraak.nl
Cassatie over naheffingsaanslag omzetbelasting en vertrouwensbeginsel
In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag in de omzetbelasting die aan belanghebbende is opgelegd over het tijdvak maart 1996, ter hoogte van ƒ 1.077.944. Na bezwaar van belanghebbende heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, waarop belanghebbende cassatie instelde. De Staatssecretaris van Financiën diende een verweerschrift in, en beide partijen hebben schriftelijk gereageerd op een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen.
Belanghebbende verhuurde vanaf 1 maart 1996 een deel van een kantoorpand aan de Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst en de gemeente. De verzoeken om teruggaaf van omzetbelasting met betrekking tot de bouw van het kantoorpand werden door de Inspecteur ingewilligd. De verhuur aan beide instanties vond plaats voor prestaties waarvoor geen recht op aftrek van voorbelasting bestond. De Inspecteur weigerde echter de ontheffing van de vrijstelling van artikel 11 van de Wet op de omzetbelasting 1968, wat leidde tot de naheffingsaanslag.
De Hoge Raad oordeelde dat de naheffingsaanslag niet terecht was opgelegd. De Hoge Raad verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof en de uitspraak van de Inspecteur, en vernietigde de naheffingsaanslag. Tevens werd de Staat veroordeeld tot vergoeding van griffierechten en proceskosten aan belanghebbende. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van het vertrouwensbeginsel en de toepassing van de relevante belastingwetgeving.