ECLI:NL:HR:2005:AT9061
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- O. de Savornin Lohman
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- P.C. Kop
- W.A.M. van Schendel
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Verrekening door debiteur van verpande vordering in faillissement
In deze zaak gaat het om een geschil in het faillissement van een pandgever, waarbij de mogelijkheid tot verrekening door een debiteur van de verpande vordering met zijn tegenvordering centraal staat. De zaak is ontstaan toen de Coöperatieve Rabobank West-Kennemerland U.A. (hierna: Rabo) eiseres tot cassatie, aangeduid als [eiseres], heeft gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam. Rabo vorderde betaling van een bedrag van ƒ 87.772,--, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van Rabo afgewezen, waarna Rabo hoger beroep heeft ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Het hof heeft bij eindarrest van 22 april 2004 het vonnis van de rechtbank vernietigd en [eiseres] veroordeeld tot betaling aan Rabo van een bedrag van € 31.538,63, met wettelijke rente. [Eiseres] heeft cassatie ingesteld tegen dit eindarrest. De Hoge Raad heeft in deze zaak geoordeeld dat de debiteur van de verpande vordering, in dit geval [eiseres], zijn tegenvordering kan verrekenen zonder dat de pandhouder, Rabo, een beroep kan doen op artikel 6:136 BW. Dit is in lijn met de strekking van artikel 53 lid 3 van de Faillissementswet, dat bepaalt dat de debiteur zijn schuld aan de boedel als 'onderpand' kan beschouwen voor de betaling van zijn vordering.
De Hoge Raad heeft het arrest van het gerechtshof vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling. De conclusie van de Advocaat-Generaal strekte tot vernietiging van het bestreden arrest en verwijzing naar een ander gerechtshof. De Hoge Raad heeft Rabo in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, waarbij de kosten aan de zijde van [eiseres] zijn begroot op € 1.211,98 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.