ECLI:NL:HR:2005:AT9055

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C04/167HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de beëindiging van de arbeidsverhouding tussen een tennisvereniging en een tennislerares

In deze zaak gaat het om een arbeidsgeschil tussen een tennisvereniging, L.T.C. "De Klinkaert", en een tennislerares, aangeduid als [eiseres]. De Hoge Raad behandelt de cassatie van [eiseres] tegen een arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat in een eerdere procedure had geoordeeld dat [eiseres] niet gehouden was om de bedongen arbeid persoonlijk te verrichten. De zaak is een vervolg op een eerdere uitspraak van de Hoge Raad van 10 november 2000, waarin het vonnis van de rechtbank te Breda werd vernietigd en de zaak werd verwezen naar het hof.

De Hoge Raad oordeelt dat het hof zijn taak als verwijzingsrechter niet correct heeft uitgevoerd. Het hof had zich moeten beperken tot de vraag of [eiseres] gehouden was de arbeid persoonlijk te verrichten. De Hoge Raad stelt vast dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de arbeidsverhouding op 1 september 1997 was geëindigd, terwijl dit in eerdere procedures niet was bestreden. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof en het vonnis van de kantonrechter, en oordeelt dat [eiseres] recht heeft op doorbetaling van haar loon van 1 november 1996 tot en met 31 maart 1999.

De Hoge Raad veroordeelt De Klinkaert tot betaling van € 2.972,26 bruto per maand aan [eiseres], vermeerderd met wettelijke rente over de opeisbare maandbedragen. Daarnaast worden de proceskosten aan de zijde van [eiseres] begroot op een totaalbedrag van € 2.452,09 in eerste aanleg en hoger beroep, en € 2.798,89 in cassatie.

Uitspraak

18 november 2005
Eerste Kamer
Nr. C04/167HR
RM/JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
wonende te [woonplaats], Spanje,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. M.H. van der Woude,
t e g e n
TENNISVERENIGING L.T.C. "DE KLINKAERT",
gevestigd te Drunen,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.A.A. Duk.
1. Het geding in voorgaande instanties
De Hoge Raad verwijst voor het verloop van het geding tussen thans eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - en thans verweerster in cassatie - verder te noemen: De Klinkaert - naar zijn arrest van 10 november 2000, nr. C99/041, NJ 2001, 250.
Bij dat arrest heeft de Hoge Raad het vonnis van de rechtbank te Breda van 27 oktober 1998 vernietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Na memoriewisseling zijdens partijen heeft het hof bij tussenarrest van 20 januari 2003 De Klinkaert toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit kan volgen dat [eiseres] niet gehouden was om de bedongen arbeid (het tennisonderricht) persoonlijk te verrichten, maar dat zij zich mocht laten vervangen en dat zulks in de praktijk ook gebeurde.
Na getuigenverhoor heeft het hof bij eindarrest van 24 februari 2004 het vonnis van de kantonrechter te Tilburg van 12 juni 1997 vernietigd en, opnieuw rechtdoende, het ontslag nietig verklaard, De Klinkaert veroordeeld aan [eiseres] te betalen € 2.972,26 bruto per maand sedert 1 november 1996 tot het einde van de arbeidsverhouding, vermeerderd met de wettelijke rente over de per 17 december 1996 opeisbare maandbedragen tot aan de dag der algehele voldoening en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het tweede geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Klinkaert heeft aanvankelijk geconcludeerd tot verwerping van het beroep, doch zij heeft bij gelegenheid van de schriftelijke toelichting die conclusie gewijzigd in een tot referte.
De zaak is voor De Klinkaert toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot vernietiging van het bestreden arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch en tot afdoening van de zaak door de Hoge Raad in voege als weergegeven onder 19 van de conclusie. De conclusie is aan dit arrest gehecht.
3. Beoordeling van het middel
3.1Het gaat in deze zaak om het volgende.
(i) [Eiseres] is vanaf 18 december 1989 voor De Klinkaert werkzaam geweest als tennislerares. Partijen hebben toen een overeenkomst ondertekend, onder meer inhoudende dat [eiseres] alle lessen voor de leden van De Klinkaert verzorgt en dat aan geen andere trainster dan [eiseres] werd toegestaan lessen te geven.
(ii) In augustus 1996 heeft De Klinkaert de overeenkomst tussen partijen opgezegd tegen 1 november 1996. [Eiseres] heeft te kennen gegeven met die opzegging niet in te stemmen.
(iii) [Eiseres] heeft De Klinkaert gedagvaard voor de kantonrechter te Tilburg. Zij vorderde, kort gezegd, nietigverklaring van het ontslag wegens het ontbreken van een ontslagvergunning als bedoeld in art. 6 BBA, alsmede de veroordeling van De Klinkaert tot doorbetaling van loon. De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen.
(iv) In hoger beroep heeft de rechtbank te Breda bij vonnis van 27 oktober 1998 de vorderingen van [eiseres] alsnog toegewezen.
(v) In zijn hiervoor onder 1 vermelde arrest van 10 november 2000 heeft de Hoge Raad het vonnis van de rechtbank vernietigd op de grond dat het oordeel van de rechtbank dat tussen partijen buiten debat staat dat [eiseres] gehouden was de arbeid persoonlijk te verrichten, zonder nadere, door de rechtbank niet gegeven, motivering onbegrijpelijk is. De Hoge Raad overwoog dat De Klinkaert in hoger beroep bij herhaling heeft betwist dat [eiseres] gehouden was de arbeid persoonlijk te verrichten en verwees het geding ter verdere behandeling en beslissing naar het hof te 's-Hertogenbosch.
3.2 Het hof heeft in zijn tussenarrest De Klinkaert toegelaten te bewijzen dat [eiseres] niet gehouden was de arbeid persoonlijk te verrichten. Nadat getuigenverhoren hadden plaatsgevonden, heeft het hof in zijn eindarrest in rov. 9.7 geoordeeld dat De Klinkaert niet is geslaagd in de bewijslevering, dat derhalve is komen vast te staan dat [eiseres] gehouden was de arbeid persoonlijk te verrichten, dat het vonnis van de kantonrechter moet worden vernietigd, en dat de vorderingen van [eiseres] alsnog moeten worden toegewezen. Ten aanzien van de vordering tot doorbetaling van het loon oordeelde het hof in rov. 9.8 dat de arbeidsverhouding met ingang van 1 september 1997 is geëindigd. Het hof verwees daartoe naar de beschikking van de kantonrechter te 's-Hertogenbosch van 5 augustus 1997, waarbij op verzoek van De Klinkaert de arbeidsovereenkomst met [eiseres], voor zover vereist, op grond van gewichtige redenen met ingang van 1 september 1997 is ontbonden. Het hof veroordeelde De Klinkaert om aan [eiseres] ƒ 6.550,-- (€ 2.972,26) bruto per maand te betalen vanaf 1 november 1996 (de datum waartegen De Klinkaert de arbeidsverhouding had opgezegd) tot en met 31 augustus 1997.
3.3.1 Onderdeel 1 betoogt dat het hof zich niet op juiste wijze heeft gekweten van zijn taak als verwijzingsrechter. Het hof had slechts te beoordelen of [eiseres] gehouden was de arbeid persoonlijk te verrichten, en had, bij de bevinding dat dit het geval was, slechts te beslissen overeenkomstig het - destijds in cassatie niet bestreden - dictum van het vonnis van de rechtbank, aldus het onderdeel.
3.3.2 Na verwijzing door de Hoge Raad dient de rechter naar wie het geding wordt verwezen, dit verder te behandelen en te beslissen met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad (art. 424 Rv.), en daarbij dient hij uit te gaan van de in cassatie niet of tevergeefs bestreden beslissingen van de rechter wiens uitspraak is vernietigd.
Het hof is ervan uitgegaan dat zijn taak na verwijzing meebrengt dat het onderzoekt of de arbeidsverhouding tussen partijen inmiddels is geëindigd. Voorzover het onderdeel klaagt dat het hof aldus buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden, faalt het. Het hof heeft in rov. 9.8 van zijn eindarrest vooropgesteld dat in de procedure na verwijzing nog aan de orde zijn de vordering tot nietigverklaring van het ontslag en de vordering tot doorbetaling van het brutosalaris sedert 1 november 1996 tot het einde van de arbeidsverhouding. In aanmerking genomen dat de rechtbank - destijds in cassatie niet bestreden - in rov. 3.7 heeft vastgesteld dat de vordering tot doorbetaling van loon "zolang als de (...) overeenkomst (...) voortduurt" toewijsbaar is, en gelet op het feit dat de rechtbank niet heeft vastgesteld op welke datum de overeenkomst eindigde, geeft het oordeel van het hof, erop neerkomende dat het diende te onderzoeken of de rechtsbetrekking tussen partijen inmiddels is geëindigd, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
Voorzover het onderdeel klaagt dat het hof - onder verwijzing naar de beschikking van de kantonrechter te 's-Hertogenbosch van 5 augustus 1997 - heeft overwogen dat de arbeidsverhouding is geëindigd op 1 september 1997, is het evenwel terecht voorgesteld. De rechtbank heeft immers blijkens rov. 3.10 kennis genomen van de genoemde ontbindingsbeschikking van de kantonrechter en heeft aan die beschikking - terecht - niet de conclusie verbonden dat daarmee de door de rechtbank als overeenkomst van opdracht aangemerkte rechtsbetrekking tussen partijen was geëindigd. Dit oordeel van de rechtbank is in de eerdere cassatieprocedure niet bestreden en is derhalve onaantastbaar geworden. Het hof heeft door met een beroep op voormelde beschikking het einde van de rechtsbetrekking tussen partijen vast te stellen op 1 september 1997, zijn taak als verwijzingsrechter miskend.
3.4 Het vorenoverwogene brengt mee dat het bestreden arrest niet in stand kan blijven en dat de overige klachten geen behandeling behoeven.
De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. Nu het hof - in cassatie onbestreden - heeft geoordeeld dat is komen vast te staan dat [eiseres] gehouden was de bedongen arbeid persoonlijk te verrichten, dient te worden beslist overeenkomstig het vonnis van de rechtbank, die eveneens ervan is uitgegaan dat [eiseres] gehouden was de bedongen arbeid persoonlijk te verrichten.
Blijkens de stukken van het geding heeft de Regionaal Directeur voor de Arbeidsvoorziening het (tweede) verzoek van De Klinkaert om een ontslagvergunning ingewilligd op 10 februari 1999, waarna De Klinkaert met gebruikmaking van deze toestemming de arbeidsverhouding per 1 april 1999 heeft opgezegd. De vordering tot doorbetaling van loon is mitsdien toewijsbaar van 1 november 1996 tot en met 31 maart 1999.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 24 februari 2004 en het vonnis van de kantonrechter te Tilburg van 12 juni 1997;
veroordeelt De Klinkaert om aan [eiseres] tegen kwijting € 2.972,26 bruto per maand te betalen vanaf 1 november 1996 tot en met 31 maart 1999, vermeerderd met de wettelijke rente over de per 17 december 1996 opeisbare maandbedragen tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt De Klinkaert in de kosten van de procedure, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot:
- in eerste aanleg en in hoger beroep, waaronder begrepen de beslagkosten, op € 2.452,09 (ƒ 5.403,69);
- in cassatie op € 198,89 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink, A.M.J. van Buchem-Spapens, P.C. Kop en E.J. Numann, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 18 november 2005.