ECLI:NL:HR:2005:AT8993

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02769/04
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betekenis van betekening in persoon en verstekverlening in strafzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 september 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in Marokko in 1966, was ten tijde van de betekening van de aanzegging uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Noordsingel' te Rotterdam. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.P. Visser. De Advocaat-Generaal Wortel concludeerde dat het beroep verworpen moest worden.

De zaak betreft de vraag of de betekening van de appèldagvaarding aan de raadsman als betekening in persoon kan worden aangemerkt, zoals bedoeld in de artikelen 408a, 450 en 588 van het Wetboek van Strafvordering. Het Hof had eerder verstek verleend tegen de verdachte, die niet ter terechtzitting was verschenen. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof over de wijze van uitreiking van de appèldagvaarding niet voldoende was om te concluderen dat verstek verleend kon worden, vooral omdat de verdachte op dat moment gedetineerd was.

De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling. De Hoge Raad benadrukte dat de omstandigheden waaronder de verdachte niet aanwezig was, niet zonder meer konden leiden tot de conclusie dat hij afstand had gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. De uitspraak van de Hoge Raad onderstreept het belang van zorgvuldige procedurele waarborgen in strafzaken, vooral wanneer het gaat om de rechten van de verdachte.

Uitspraak

13 september 2005
Strafkamer
nr. 02769/04
LR/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 26 juli 2004, nummer 22/002504-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] 1966, ten tijde van de betekening van de aanzegging uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Noordsingel" te Rotterdam.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 5 februari 2004 - de verdachte ter zake van "poging tot diefstal" veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.P. Visser, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte verstek heeft verleend tegen de verdachte, althans dat het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het Hof dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting in hoger beroep buiten aanwezigheid van de verdachte - die ten tijde van die behandeling uit anderen hoofde was gedetineerd - kon worden voortgezet, onbegrijpelijk is.
3.2.1. De zich bij de stukken bevindende "akte instellen rechtsmiddel" houdt in dat de raadsman van de verdachte op 13 februari 2004 namens de verdachte hoger beroep heeft ingesteld tegen het in eerste aanleg gewezen vonnis. Aan die akte is gehecht de dagvaarding om in hoger beroep te verschijnen ter terechtzitting op 13 juli 2004 met daarop een stempel "gestuurd aan verdachte aan het door de raadsman/vrouw opgegeven adres" en een paraaf. Tevens is aan die akte gehecht een akte van uitreiking welke inhoudt dat de dagvaarding op 13 februari 2004 op de voet van art. 408a Sv is uitgereikt aan de raadsman van de verdachte.
3.2.2. Bij de stukken bevindt zich een door de verdachte ondertekend formulier, gehecht aan een transportorder om de verdachte op 13 juli 2004 over te brengen naar het Paleis van Justitie te 's-Gravenhage in verband met de onderhavige strafzaak (parketnummer 22-002504-04) en een andere strafzaak (parketnummer 22-002346-04), dat onder meer inhoudt dat de verdachte verklaart afstand te doen van de hem geboden gelegenheid om "op 13 juli 2004 te verschijnen voor het Gerechtshof te Den Haag in verband met Hof MK zitting parketnummer 2200234604, korte reden: hoefde niet van advocaat, geen dagvaarding gehad".
3.2.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 13 juli 2004 houdt onder meer in:
"De verdachte (...) uit anderen hoofde gedetineerd (...) is niet ter terechtzitting verschenen.
De voorzitter doet mededeling van een faxbericht, d.d. 12 juli 2004 van mr. R. Heemskerk, advocaat te Den Haag, inhoudende de mededeling dat hij niet langer als raadsman voor verdachte optreedt.
De voorzitter stelt vast dat in de zaak met rolnummer 2200234604 de verdachte, voor wie wel een transportorder is uitgegaan afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht, omdat hij geen dagvaarding in die zaak heeft ontvangen. In de onderhavige zaak is de verdachte volgens de wettelijke regels opgeroepen voor de zitting en is hij niet verschenen.
Het gerechtshof verleent verstek tegen de niet-verschenen verdachte."
3.3. Gelet op art. 408a in verbinding met art. 450, eerste lid aanhef en onder a en het tweede lid, alsmede met art. 588, derde lid aanhef en onder b, laatste volzin, Sv geldt de betekening van de hiervoor onder 3.2.1 genoemde appèldagvaarding als een betekening in persoon.
Hetgeen het Hof heeft overwogen omtrent de wijze waarop de appèldagvaarding is uitgereikt kan op zichzelf het oordeel dat verstek tegen de verdachte kon worden verleend en dat de zaak buiten zijn tegenwoordigheid kon worden behandeld, niet dragen, in aanmerking genomen dat de verdachte ten tijde van de terechtzitting in hoger beroep uit anderen hoofde gedetineerd was.
3.4. Ook indien ervan wordt uitgegaan dat de verdachte ervan op de hoogte was dat ook de onderhavige zaak op 13 juli 2004 zou worden behandeld en dat de transportorder was afgegeven zowel voor de onderhavige zaak als voor die met rolnummer 2200234604, kan uit de omstandigheid dat de verdachte voor wat betreft laatstgenoemde zaak schriftelijk afstand heeft gedaan zoals hiervoor onder 3.2.2 vermeld, niet zonder meer volgen dat de verdachte ook voor wat betreft de onderhavige zaak afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. De stukken van het geding houden verder niets in waaruit kan volgen dat de desbetreffende ambtenaren de opdracht tot vervoer niet hebben uitgevoerd omdat de verdachte ook voor de onderhavige zaak van de aangeboden mogelijkheid tot vervoer geen gebruik wenste te maken.
3.5. Gelet op het voorgaande behoefde 's Hofs oordeel dat tegen de verdachte verstek kon worden verleend en dat de zaak buiten zijn tegenwoordigheid kon worden behandeld nadere motivering.
3.6. Het middel is derhalve terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 13 september 2005.