ECLI:NL:HR:2005:AT8993
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- J.P. Balkema
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Betekenis van betekening in persoon en verstekverlening in strafzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 september 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in Marokko in 1966, was ten tijde van de betekening van de aanzegging uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Noordsingel' te Rotterdam. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.P. Visser. De Advocaat-Generaal Wortel concludeerde dat het beroep verworpen moest worden.
De zaak betreft de vraag of de betekening van de appèldagvaarding aan de raadsman als betekening in persoon kan worden aangemerkt, zoals bedoeld in de artikelen 408a, 450 en 588 van het Wetboek van Strafvordering. Het Hof had eerder verstek verleend tegen de verdachte, die niet ter terechtzitting was verschenen. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof over de wijze van uitreiking van de appèldagvaarding niet voldoende was om te concluderen dat verstek verleend kon worden, vooral omdat de verdachte op dat moment gedetineerd was.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling. De Hoge Raad benadrukte dat de omstandigheden waaronder de verdachte niet aanwezig was, niet zonder meer konden leiden tot de conclusie dat hij afstand had gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. De uitspraak van de Hoge Raad onderstreept het belang van zorgvuldige procedurele waarborgen in strafzaken, vooral wanneer het gaat om de rechten van de verdachte.