ECLI:NL:HR:2005:AT8800

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02315/04
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • G.J.M. Corstens
  • B.C. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over heling en de vereisten voor veroordeling bij zelfverkregen misdrijf

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 november 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was veroordeeld voor heling en andere strafbare feiten, waaronder het voorhanden hebben van vervalste geschriften. De kern van de zaak draaide om de vraag of de verdachte kon worden veroordeeld voor heling, gezien de mogelijkheid dat hij de geldbedragen zelf door misdrijf had verkregen. De Hoge Raad oordeelde dat, krachtens het begrip van heling, iemand die een helingshandeling verricht met een voorwerp dat hij zelf door misdrijf heeft verkregen, niet kan worden veroordeeld voor heling. Dit betekent dat als het aannemelijk is dat de verdachte de geldbedragen zelf door misdrijf heeft verkregen, een veroordeling wegens heling uitgesloten is. Het Hof had in zijn oordeel niet aannemelijk geacht dat de verdachte de geldbedragen zelf door misdrijf had verkregen, en de Hoge Raad vond dit oordeel niet onbegrijpelijk. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat geen van de ingediende middelen tot cassatie konden leiden. De uitspraak van het Hof werd daarmee bevestigd.

Uitspraak

1 november 2005
Strafkamer
nr. 02315/04
IV/DAT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 16 februari 2004, nummer 21/003557-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1971, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Zwolle van 12 november 2002 en voorzover aan 's Hofs oordeel onderworpen - de verdachte ter zake van 1. "het medeplegen van opzetheling, meermalen gepleegd", 2. "opzettelijk een vervalst geschrift als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd", 3. "opzettelijk een vals geschrift als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, afleveren en voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst" en 4. "opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd" veroordeeld tot tien maanden gevangenisstraf.
1.2. De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. L.C. van Walree, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voorzover daarin is beslist omtrent het onder 1 tenlastegelegde feit en ten aanzien van de straftoemeting, en verwijzing of terugwijzing van de zaak teneinde in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsvrouwe op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. De Hoge Raad verstaat het middel aldus dat het klaagt dat het Hof de verdachte ten onrechte ter zake van heling van geldbedragen heeft veroordeeld, nu de gebezigde bewijsmiddelen de mogelijkheid openlaten dat de verdachte die geldbedragen zelf door misdrijf heeft verkregen.
3.2. Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Weliswaar valt in de bewoordingen van art. 416, eerste lid, Sr niet te lezen dat degene die opzettelijk een door misdrijf verkregen voorwerp verwerft of voorhanden heeft dan wel een andere in die bepaling genoemde gedraging verricht, slechts dan als schuldig aan heling kan worden gestraft indien het misdrijf waardoor het voorwerp is verkregen door een ander is gepleegd, doch krachtens het begrip van heling - een begunstigingsmisdrijf - moet worden aangenomen dat de omstandigheid dat iemand een helingshandeling als genoemd in gemeld wetsartikel begaat ten aanzien van een voorwerp dat hij zelf door enig misdrijf heeft verkregen, aan diens veroordeling wegens heling in de weg staat. Indien dit laatste uit het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk wordt, is een veroordeling ter zake van heling uitgesloten (vgl. HR 30 oktober 2001, NJ 2002, 128).
3.3. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 16 september 1999 tot en met 31 december 1999 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, op verschillende tijdstippen, telkens een geldbedrag heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dat geldbedrag telkens wisten dat het een door misdrijf verkregen goed betrof."
3.4. De inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen dwingt niet tot de gevolgtrekking dat het de verdachte zelf is geweest die de desbetreffende geldbedragen door misdrijf heeft verkregen. Dat van dat laatste sprake is geweest, heeft het Hof kennelijk niet aannemelijk geacht. Dat feitelijke oordeel is niet onbegrijpelijk, mede in aanmerking genomen dat niet blijkt dat door of namens de verdachte in feitelijke aanleg op die - aan een veroordeling ter zake van heling in de weg staande - omstandigheid een beroep is gedaan.
3.5. Het middel faalt dus.
4. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend griffier M.T.E. van Huut, en uitgesproken op 1 november 2005.