ECLI:NL:HR:2005:AT8246

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C04/283HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorkeursrecht in huurovereenkomst ten aanzien van gehuurde onroerende zaken en de verkoop door de verhuurder

In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], verweerster, gevestigd te [vestigingsplaats], gedagvaard voor de rechtbank te Rotterdam. Eiser vorderde dat verweerster zou overgaan tot verkoop en levering van een gehuurde onroerende zaak, gebaseerd op een beding van 'eerste koop' in de huurovereenkomst. De rechtbank heeft de vorderingen van eiser afgewezen, waarna eiser in hoger beroep ging bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en verwees de zaak terug naar de rechtbank voor verdere afdoening. Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie verworpen en eiser veroordeeld in de kosten van het geding. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van eiser niet tot cassatie konden leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 21 oktober 2005, waarbij de raadsheren H.A.M. Aaftink, O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens en vice-president P. Neleman betrokken waren.

Uitspraak

21 oktober 2005
Eerste Kamer
Nr. C04/283HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt,
t e g e n
[Verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats] en kantoorhoudende te [plaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. D. Stoutjesdijk.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploot van 27 mei 1994 verweerster in cassatie - verder te noemen: [verweerster] - gedagvaard voor de rechtbank te Rotterdam en gevorderd bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [verweerster] te veroordelen:
- om binnen twee weken na betekening van het te dezen te wijzen vonnis, uit hoofde van het in de huurovereenkomst opgenomen beding van "eerste koop" over te gaan tot verkoop en levering aan [eiser] van de vorenomschreven door hem gehuurde onroerende zaak (manege met aanhorigheden) tegen een koopprijs, gelijk aan de waarde daarvan in het economisch verkeer, daarbij rekening houdend met eisers recht tot verrekening dan wel verwijdering als hiervoor omschreven, door de rechtbank in goede justitie desnodig na het inwinnen van een deskundigenadvies te bepalen, onder verbeurte van een dwangsom van ƒ 25.000,-- voor iedere dag dat zij daarmee in gebreke blijft,
- te bepalen dat het vonnis in de plaats treedt van de tot levering van de onroerende zaak bestemde akte of een deel ervan als bedoeld in art. 3:300 en 3:301 BW,
met veroordeling van [verweerster] in de kosten van het geding, die van voormelde beslagen daaronder begrepen.
[Verweerster] heeft de vorderingen bestreden.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 22 juni 1995 de zaak naar de rol verwezen teneinde partijen - eerst [eiser] - in de gelegenheid te stellen om met inachtneming van hetgeen in dit vonnis onder 5.6, 5.8 en 5.10 is overwogen door te procederen en bij tussenvonnis van 28 maart 1996, alvorens verder te beslissen, een comparitie van partijen gelast.
Tegen laatstvermeld tussenvonnis heeft [verweerster] bij het gerechtshof te 's-Gravenhage hoger beroep ingesteld.
Bij tussenarrest van 17 maart 1998 heeft het hof [verweerster] tot bewijslevering door getuigen toegelaten en bij eindarrest van 19 september 2000 het bestreden tussenvonnis van de rechtbank te Rotterdam van 28 maart 1996 bekrachtigd en de zaak ter verdere berechting en afdoening naar voornoemde rechtbank verwezen.
Na op 9 maart 2001 gehouden comparitie van partijen heeft de rechtbank bij eindvonnis van 15 augustus 2002 de vordering van [eiser] afgewezen en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.
Tegen voormeld eindvonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 23 april 2004 heeft het hof het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 15 augustus 2002 onder verbetering van gronden bekrachtigd en [eiser] in de proceskosten van [verweerster] veroordeeld.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor [eiser] mede door mr. J.P. Heering, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 359,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, O. de Savornin Lohman en A.M.J. van Buchem-Spapens, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 21 oktober 2005.