ECLI:NL:HR:2005:AT8190

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
41009
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • F.W.G.M. van Brunschot
  • D.G. van Vliet
  • P. Lourens
  • E.N. Punt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gebruik van lesvliegtuigen en accijnsheffing in de luchtvaart

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waarin het Hof het beroep ongegrond verklaarde met betrekking tot naheffingsaanslagen in de accijns van minerale oliën, brandstoffenbelasting en voorraadheffing. De naheffingsaanslagen betroffen een periode van 1 december 1997 tot en met 31 augustus 2000 en waren opgelegd na bezwaar tegen eerdere uitspraken van de Inspecteur. X B.V. exploiteert een luchtvaartbedrijf en stelde vliegtuigen ter beschikking voor lesdoeleinden aan leerlingen die wilden leren vliegen. De discussie in deze zaak draait om de vraag of het gebruik van de vliegtuigen door de leerlingen kan worden gekwalificeerd als gebruik voor commerciële doeleinden, wat zou betekenen dat de vrijstelling van accijns niet van toepassing is.

De Hoge Raad oordeelt dat het Hof terecht heeft vastgesteld dat de leerlingen het gebruik van de vliegtuigen genieten voor privé-doeleinden en niet voor commerciële doeleinden. Dit oordeel is gebaseerd op de feiten dat de leerlingen een overeenkomst aangaan met een instructeur en dat de vergoeding voor de les aan de instructeur wordt betaald, terwijl X B.V. enkel zorg draagt voor de beschikbaarstelling van het vliegtuig en de brandstof. De Hoge Raad concludeert dat het middel van X B.V. niet kan leiden tot cassatie, omdat het Hof de relevante bepalingen van de Wet op de accijns en de Europese Richtlijn correct heeft geïnterpreteerd.

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 24 juni 2005, met de vice-president als voorzitter en vier raadsheren.

Uitspraak

Nr. 41.009
24 juni 2005
whk
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 21 april 2004, nr. 01/04225, betreffende na te melden naheffingsaanslagen in de accijns van minerale oliën, in de brandstoffenbelasting en in de voorraadheffing (hierna: accijns en overige heffingen).
1. Naheffingsaanslagen, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende zijn de volgende naheffingsaanslagen opgelegd:
- in één geschrift verenigde naheffingsaanslagen over het tijdvak 1 december 1997 tot en met 31 augustus 2000 ten bedrage van ƒ 19.172,30 aan accijns, ƒ 350,50 aan brandstoffenbelasting en ƒ 147,80 aan voorraadheffing, en
- in één geschrift verenigde naheffingsaanslagen over het tijdvak 1 juli 1999 tot en met 31 december 1999 ten bedrage van ƒ 12.270 aan accijns, ƒ 224,50 aan brandstoffenbelasting en ƒ 96,50 aan voorraadheffing.
De naheffingsaanslagen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende exploiteert een luchtvaartbedrijf. In dat kader stelde zij in de tijdvakken waarop de naheffingsaanslagen betrekking hebben, voor lesdoeleinden vliegtuigen ter beschikking aan personen die van het zelf besturen van vliegtuigen hun hobby wilden maken. Daarbij werd als volgt te werk gegaan. Nadat een leerling-vlieger zich bij belanghebbende had aangemeld voor een lesvlucht, gaf belanghebbende hem twee namen van haar bekende, bevoegde instructeurs op. Vervolgens ging de leerling een overeenkomst aan met een instructeur, op grond waarvan de leerling tegen betaling (aan de instructeur) van een vergoeding vliegles kreeg. Belanghebbende stelde de leerling-vlieger tegen betaling van een vergoeding een vliegtuig ter beschikking voor de les. Belanghebbende droeg daarbij zorg voor de brandstof en regelde de betaling van landingsrechten.
3.1.2. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat het bij de lesvluchten niet ging om gebruik van het vliegtuig als plezierluchtvaartuig in de zin van artikel 66, lid 3, van de Wet op de accijns (hierna: de Wet) noch van gebruik voor particuliere plezierluchtvaart in de zin van artikel 8, lid 1, letter b, van Richtlijn nr. 92/81/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijnzen op minerale oliën (Publicatieblad EG 1992, nr. L 316; hierna: de Richtlijn). Derhalve was naar haar mening de in de vermelde bepalingen bedoelde vrijstelling van accijns van minerale oliën van toepassing. Zij heeft op grond daarvan teruggaaf gevraagd en gekregen van de accijns op de voor de lesvluchten gebruikte minerale oliën (welke bedragen eerder bij de uitslag op aangifte waren voldaan). De Inspecteur heeft, ervan uitgaande dat de vermelde vrijstelling toepassing miste, deze bedragen bij de onderhavige aanslagen nageheven.
3.2. Degene die tijdens een lesvlucht het gebruik van het vliegtuig geniet, is naar het oordeel van het Hof, gelet op de hiervóór in 3.1.1 vermelde feiten, de leerling zelf. Deze gebruikt het door hem gehuurde vliegtuig in het kader van een opleiding voor privé-doeleinden en daardoor niet voor commerciële doeleinden als bedoeld in artikel 66 van de Wet en artikel 8 van de Richtlijn.
3.3. Het middel strekt ten betoge dat het Hof artikel 8 van de Richtlijn en artikel 66 van de Wet niet juist heeft uitgelegd en toegepast door voor de beoordeling van de aard van het gebruik slechts uit te gaan van de leerling aan wie belanghebbende een vliegtuig voor lesdoeleinden verhuurt.
3.4. Het is buiten redelijke twijfel dat in artikel 8, lid 1, letter b, van de Richtlijn in de omschrijving van het begrip particuliere plezierluchtvaart is neergelegd dat indien een huurder het gebruik van een luchtvaartuig geniet, de beoordeling of dit gebruik geschiedt voor andere dan commerciële doeleinden, moet plaatsvinden vanuit de huurder. Artikel 66, lid 3, van de Wet moet dienovereenkomstig worden uitgelegd. 's Hofs oordeel dat in de onderhavige situatie de leerling degene is die - door huur - het gebruik geniet, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het middel kan derhalve niet tot cassatie leiden.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, P. Lourens en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2005.