ECLI:NL:HR:2005:AT7940

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00931/05 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een veroordeling wegens het uitgeven van valse bankbiljetten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 juni 2005 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een eerder vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Roermond. De aanvrager was veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand voor het opzettelijk uitgeven van valse bankbiljetten, waarvan hij wist dat ze vals waren. De aanvrage tot herziening werd ingediend door mr. J. Ruijs, advocaat te Helmond, namens de aanvrager, die in 1968 geboren is en ten tijde van de indiening in een onbekende woonplaats verbleef.

De aanvrage tot herziening is gebaseerd op de stelling dat de aanvrager de valse Duitse bankbiljetten had ontvangen van twee onbekende personen, die hem hadden gevraagd om deze te wisselen voor Nederlandse bankbiljetten. De aanvrager stelde dat als deze informatie bekend was geweest tijdens het oorspronkelijke proces, dit mogelijk had geleid tot een vrijspraak of een minder zware straf. De Hoge Raad oordeelde echter dat de aanvrage niet voldeed aan de vereisten van artikel 459 en 460 van het Wetboek van Strafvordering, omdat er geen bewijs was bijgevoegd dat de gestelde omstandigheden kon onderbouwen.

Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad de aanvrage tot herziening niet-ontvankelijk, wat betekent dat de eerdere veroordeling in stand bleef. Dit arrest benadrukt het belang van voldoende bewijs bij het indienen van een herzieningsverzoek en de strikte eisen die daaraan gesteld worden.

Uitspraak

14 juni 2005
Strafkamer
nr. 00931/05 H
AG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Roermond van 18 augustus 1997, nummer 04/051158-97, ingediend door mr. J. Ruijs, advocaat te Helmond, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, ten tijde van de indiening van de aanvrage wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van "opzettelijk als echte en onvervalste bankbiljetten uitgeven waarvan de valsheid hem, toen hij ze ontving, bekend was, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voorzover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. Art. 459 Sv schrijft voor dat de aanvrage tot herziening inhoudt de omstandigheid als hiervoor bedoeld, waarop zij steunt, en verder een opgave bevat van de bewijsmiddelen waaruit van die omstandigheid kan blijken.
3.3. In de aanvrage wordt allereerst aangevoerd dat de zaak niet zou hebben geleid tot een veroordeling, indien bekend was geweest dat de aanvrager de valse Duitse bankbiljetten heeft ontvangen van twee hem onbekende personen, op wier verzoek hij Nederlandse bankbiljetten wisselde tegen de Duitse bankbiljetten. Voorts wordt in de aanvrage gesteld dat in het betreffende proces-verbaal geen verhoor van deze personen is te vinden, terwijl hun verklaringen zeer wel ontlastend zouden kunnen zijn.
3.4. De aanvrage bevat geen opgave van bewijsmiddelen waaruit van de daarin genoemde omstandigheden kan blijken. De aanvrage kan daarom, gelet op de art. 459 en 460 Sv, niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 14 juni 2005.