ECLI:NL:HR:2005:AT7633
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- F.W.G.M. van Brunschot
- C.B. Bavinck
- J.W. van den Berge
- C.J.J. van Maanen
- Rechtspraak.nl
De vraag of een TV-presentator in dienstbetrekking staat bij een omroep
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 juni 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de vraag of een TV-presentator, hier aangeduid als belanghebbende, in een dienstbetrekking stond bij de omroep B. De zaak is ontstaan na een geschil over de inhouding van loonbelasting en premie volksverzekeringen over een periode van februari 2001, waarbij belanghebbende bezwaar had gemaakt tegen de ingehouden bedragen. De Inspecteur had het verzoek om teruggaaf afgewezen, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Gerechtshof te Amsterdam. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot het cassatieberoep van belanghebbende.
De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof bevestigd. Het Hof had vastgesteld dat belanghebbende presentatiewerkzaamheden verrichtte binnen een door B gecreëerd organisatorisch kader, wat duidde op een gezagsverhouding. Belanghebbende was verplicht om de bedongen arbeid persoonlijk te verrichten en had nevenverplichtingen die wezenlijk waren voor de totstandkoming van de programma's. De Hoge Raad oordeelde dat de elementen die het Hof had vastgesteld, zoals de lange duur van de overeenkomst en de vaste beloning, wezenlijk wezen op een arbeidsovereenkomst in plaats van een overeenkomst van opdracht.
De Hoge Raad concludeerde dat de middelen van belanghebbende niet tot cassatie konden leiden, omdat het Hof op juiste wijze had geoordeeld dat er sprake was van een dienstbetrekking. De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verklaarde het beroep ongegrond. Deze uitspraak bevestigt de juridische kwalificatie van de relatie tussen een presentator en een omroep, waarbij de omstandigheden van de overeenkomst bepalend zijn voor de vraag of er sprake is van een arbeidsovereenkomst.