ECLI:NL:HR:2005:AT7605

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00915/04 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • B.C. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam inzake persoonsverwisseling en strafrechtelijke aansprakelijkheid

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 augustus 2005 uitspraak gedaan over een herzieningsverzoek van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam. De aanvrager, geboren in 1969, had een vonnis ontvangen op 1 december 2003, waarin hij werd veroordeeld tot twee maanden voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf van 120 uren wegens handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. De aanvrager stelde dat hij ten onrechte was veroordeeld, omdat een ander het feit had gepleegd en deze persoon zijn identiteit had gebruikt. Dit werd ondersteund door verklaringen van verbalisanten en proces-verbaal van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, waarin werd aangegeven dat de aanvrager niet de persoon was die eerder was gehoord in verband met vuurwapenbezit.

De Hoge Raad heeft de aanvrage tot herziening gegrond verklaard, op basis van artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering, en heeft de opschorting van de tenuitvoerlegging van het vonnis bevolen. De zaak is verwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor een nieuwe behandeling. De conclusie van de Advocaat-Generaal, Jörg, was dat de aanvrage gegrond moest worden verklaard, wat de Hoge Raad heeft overgenomen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in strafzaken, vooral in gevallen van persoonsverwisseling, en de noodzaak om de rechten van de aanvrager te waarborgen.

Uitspraak

30 augustus 2005
Strafkamer
nr. 00915/04 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam van 1 december 2003, nummer 10/103258-03, ingediend door mr. B.A.F. van Drimmelen, advocaat te Haarlem, namens:
[Aanvrager], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie" gepleegd op 26 september 2003, veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren alsmede tot een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat een ander het bewezenverklaarde feit heeft begaan en dat deze bij zijn aanhouding tegenover de politie de personalia van de aanvrager heeft opgegeven.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, de opschorting van de tenuitvoerlegging van het gewijsde zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op de voet van art. 467 Sv opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
4. Beoordeling van de aanvrage
4.1. Naar aanleiding van de aanvrage is op verzoek van de Advocaat-Generaal door de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond een onderzoek ingesteld. De resultaten van dit onderzoek zijn onder meer gerelateerd in:
1. een proces-verbaal, opgemaakt door [verbalisant 1], brigadier van politie, en [verbalisant 2], hoofdagent van politie, van 4 mei 2005, onder meer inhoudende:
als verklaring van de aanvrager:
"U confronteert mij met het feit dat mogelijk iemand anders gebruik maakt van mijn identiteit.
Ik kan u daarover verklaren dat ik in het verleden wel eens bekeuringen heb gehad waarvan achteraf bleek dat ik dat niet geweest kon zijn. Het kan dus goed mogelijk zijn dat er inderdaad iemand gebruik maakt van mijn persoonsgegevens.
U confronteert mij met een politiefoto PL0700:00:333 met daarop de afbeelding van een man.
Ik herken de man die op die foto staat niet.
U zegt mij nu dat deze man in 2002 in Rotterdam van de politie een bekeuring heeft gekregen voor het rijden zonder rijbewijs en dat hij toen bij de politie opzettelijk een valse naam heeft opgegeven. Hierbij heeft hij mijn persoonsgegevens opgegeven. De politie heeft toen ontdekt dat deze man mijn naam had gebruikt.
Nogmaals ik herken deze man niet."
en als relaas van verbalisanten:
"Aan de verdachte [aanvrager] werd tijdens het verhoor een politiefoto genummerd PL700:00:333 getoond. Op deze foto staat een man afgebeeld welke is genaamd: [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats]."
2. een proces-verbaal, opgemaakt door [verbalisant 2], voornoemd, van 4 mei 2005, onder meer inhoudende:
"Naar aanleiding van het herzieningsverzoek van de Hoge Raad der Nederlanden werd ik verbalisant op 4 mei 2005 geconfronteerd met een verdachte genaamd: [aanvrager] geboren [geboortedatum]/1969 te [geboorteplaats]. Ik herken deze man niet als zijnde de man die ik op 26 september 2003 gehoord heb inzake vuurwapenbezit.
De man die ik destijds gehoord heb was kleiner, forser en gezetter dan deze man.
De persoon op de aan mij getoonde foto genummerd PL0700:00:333 komt eerder overeen als zijnde de verdachte die ik destijds gehoord heb.
Ik kan dit echter niet voor de volle 100% bevestigen."
4.2. Aan de aanvrage zijn onder meer gehecht:
- (productie 4) een kopie van een vliegticket van de maatschappij Dutch Carribean Airlines op de naam van "[aanvrager]" voor een reis van Amsterdam naar Curaçao en terug, waarvan de heenreis aanving op 19 september 2003 en de terugreis met de vlucht K8 2001 vanuit Curaçao op 27 september 2003.
- (productie 3) een proces-verbaal, opgemaakt door [verbalisant 3], wachtmeester der Koninklijke marechaussee en [verbalisant 4], opperwachtmeester der Koninklijke marechaussee, beiden werkzaam in het Schipholteam, van 29 september 2003, onder meer inhoudende:
"Op maandag 29 september 2003, omstreeks 09.00 uur bevonden wij, verbalisanten, ons op de luchthaven Schiphol (...).
Aldaar werd ik, [verbalisant 3], aangesproken door een medewerker van Aviapartner, onder andere de afhandelingsmaatschappij van de Dutch Carribean Airlines, welke een stuk achtergebleven bagage van de K8 2001 vanuit Curaçao ter controle aan wilde bieden. Ik, [verbalisant 3], heb mij vervolgens aan de man gelegitimeerd als zijnde douaneambtenaar en de koffer aan een douanecontrole onderworpen. (...) Aan de koffer was een bagagelabel bevestigd welke ten name was gesteld van [aanvrager] en voorzien van het PNR [001].
Ik, [verbalisant 3], trof in de koffer, tussen kleding, een aantal flessen aan waarin, volgens het etiket, wijn zou moeten zitten. Ik, [verbalisant 3], heb een van de flessen geopend en rook dat er een sterke chemische lucht van de vloeistof afkwam.
Hierop heb ik, [verbalisant 3], middels een van rijkswege verstrekte en daartoe bestemde testset, de MMC-cocaïnetest, de vloeistof uit de fles getest op de aanwezigheid van cocaïne. Deze test gaf een positieve kleurreactie, zodat aangenomen mag worden dat de aangetroffen stof vermoedelijk cocaïne bevat.
Hierop heb ik, [verbalisant 3], de koffer in beslag genomen en onder mij gehouden. Bij navraag bij Aviapartner bleek dat er op 28 september op de vlucht K8 2001 een passagier een rapport van vermissing van een koffer heeft op laten maken bij Aviapartner, deze passagier was genaamd [aanvrager] en had PNR [001]."
4.3. Bij de stukken van het geding bevinden zich voorts de stukken met betrekking tot de strafzaak die heeft geleid tot het vonnis waarvan thans herziening wordt gevraagd. Daarvan maakt deel uit een proces-verbaal van politie, opgemaakt op 27 september 2003 door [verbalisant 2], voornoemd, nummer 2003349186, met een "gegevensblad verdachte". Dat gegevensblad houdt onder meer in dat een persoon met de personalia van de aanvrager op 27 september 2003 te Rotterdam in verzekering is gesteld en diezelfde dag om 14.30 uur is heengezonden, alsmede dat diens personalia niet zijn geverifieerd.
4.4. De inhoud van de onder 4.1, 4.2 en 4.3 genoemde stukken geeft steun aan de stelling waarop de aanvrage berust, te weten dat in de zaak die leidde tot de uitspraak waarvan herziening is gevraagd sprake is geweest van persoonsverwisseling.
4.5. Een en ander levert het ernstig vermoeden op dat de Politierechter, ware deze met de evenvermelde feiten en omstandigheden bekend geweest, de aanvrager van het hem tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken.
5. Slotsom
Uit het vorenoverwogene volgt dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv, zodat de aanvrage gegrond is en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Verklaart de aanvrage tot herziening gegrond;
Beveelt voorzover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam van 1 december 2003;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op de voet van art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend griffier M.T.E. van Huut, en uitgesproken op 30 augustus 2005.