ECLI:NL:HR:2005:AT7587
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- B.C. de Savornin Lohman
- J. de Hullu
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van een uitspraak in een oplichtingszaak met betrekking tot een huwelijk in het vooruitzicht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 november 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was veroordeeld voor oplichting, waarbij zij haar partner, aangeduid als X, een huwelijk in het vooruitzicht stelde. De Hoge Raad oordeelde dat de toepassing van artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) niet vereist dat artikel 338 in verbinding met artikel 316, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) analoog wordt toegepast op andere samenlevingsverbanden dan die bedoeld in artikel 90octies en 316, eerste lid, Sr. Het beroep op artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR) werd afgewezen, omdat er een redelijke en objectieve rechtvaardiging was voor de ongelijke behandeling in deze zaak.
De Hoge Raad concludeerde dat de bewijsmiddelen onvoldoende steun boden voor de bewezenverklaring van de oplichting. De gebezigde bewijsmiddelen toonden niet aan dat de verdachte aan X had laten weten dat zij huisvesting nodig had en niet in haar levensonderhoud kon voorzien. De relatie tussen de verdachte en X was langdurig en intiem, en de Hoge Raad oordeelde dat niet zonder meer kon worden aangenomen dat de verdachte valselijk en bedrieglijk had gehandeld door te doen alsof zij met X wilde trouwen.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor een nieuwe behandeling van het hoger beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president en vier raadsheren, en is gepubliceerd op rechtspraak.nl.