ECLI:NL:HR:2005:AT7564
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- A.J.A. van Dorst
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Vereiste van dubbele strafbaarheid bij rechtshulpverzoek tot inbeslagneming
In deze zaak gaat het om een verzoek tot rechtshulp van Oekraïne, gericht op inbeslagneming van stukken van overtuiging. De Hoge Raad behandelt het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Rotterdam, die op 14 januari 2005 verlof verleende aan de Officier van Justitie om deze stukken aan de Oekraïense autoriteiten ter beschikking te stellen. De kern van de zaak betreft de vraag of aan het verzoek tot inbeslagneming kan worden voldaan, gezien het vereiste van dubbele strafbaarheid zoals vastgelegd in artikel 552o van het Wetboek van Strafvordering.
De Hoge Raad oordeelt dat aan een buitenlands verzoek tot inbeslagneming slechts kan worden voldaan als het feit waarvoor rechtshulp is gevraagd, ware het in Nederland begaan, tot inbeslagneming had kunnen leiden. Dit houdt in dat het feit ook aanleiding moet kunnen geven tot uitlevering aan de verzoekende Staat. De Hoge Raad verduidelijkt dat het vereiste van dubbele strafbaarheid niet inhoudt dat er een exacte overeenkomst moet zijn tussen de buitenlandse delictsomschrijving en de Nederlandse strafbepaling. Het is voldoende dat de buitenlandse strafbaarstelling in de kern hetzelfde rechtsgoed beschermt als de Nederlandse.
In deze zaak is vastgesteld dat de feiten waarvoor rechtshulp is gevraagd, kunnen worden gekwalificeerd als valsheid in geschrift volgens artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht, waarvoor een gevangenisstraf van maximaal zes jaar staat. De Rechtbank heeft terecht geoordeeld dat aan de vereisten van dubbele strafbaarheid is voldaan, en de Hoge Raad bevestigt dit oordeel. De middelen van cassatie worden verworpen, en de beschikking van de Rechtbank blijft in stand. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 30 augustus 2005, waarbij de vice-president en twee raadsheren aanwezig waren.