ECLI:NL:HR:2005:AT7553

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02516/04
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • J.P. Balkema
  • A.J.A. van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen veroordeling voor poging tot doodslag na steekincident

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 september 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte was eerder door de Rechtbank te Leeuwarden veroordeeld voor poging tot doodslag, waarbij hij op 29 januari 2002 in Leeuwarden met een mes een andere persoon, [betrokkene 1], had gestoken. De verdachte had tijdens de terechtzitting in hoger beroep geen beroep op noodweer gedaan, wat door het Hof als begrijpelijk werd beschouwd, gezien de afwezigheid van zijn raadsman die dit verweer in eerste aanleg wel had gevoerd. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet had verzuimd te beslissen op het verweer van de verdachte en dat de bewezenverklaring van de poging tot doodslag voldoende was onderbouwd met bewijsstukken, waaronder verklaringen van getuigen en het proces-verbaal van de politie. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat er geen gronden waren voor cassatie en de bestreden uitspraak niet ambtshalve vernietigd hoefde te worden. De verdachte werd veroordeeld tot twaalf maanden gevangenisstraf, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.

Uitspraak

6 september 2005
Strafkamer
nr. 02516/04
SG/ABG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 19 februari 2004, nummer 24/000502-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Koeweit) op [geboortedatum] 1982, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Leeuwarden van 3 april 2003 - de verdachte ter zake van primair "poging tot doodslag" veroordeeld tot twaalf maanden gevangenisstraf, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met onttrekking aan het verkeer zoals in het arrest omschreven. Voorts heeft het Hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel strekt ten betoge dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op een door en namens de verdachte gevoerd verweer.
3.2.1. Het Hof heeft ten laste van verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 29 januari 2002, te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [betrokkene 1] van het leven te beroven, met dat opzet, met een mes, terwijl hij, verdachte, zich op zeer korte afstand van die [betrokkene 1] bevond, een stekende beweging in de richting van de linkerborst van die [betrokkene 1] heeft gemaakt en die [betrokkene 1] in de rechterhand heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
3.2.2. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Op 29 januari 2002 bevond ik mij in Esperanza te Leeuwarden. Ik zag dat een man hard rennend Esperanza binnen kwam. Voordat ik er erg in had zag ik dat deze man een mes uit zijn jas haalde. Ik zag dat de jongen in mijn richting liep. Toen de jongen mij naderde zag ik dat hij zijn arm omhoog bracht met in zijn hand geklemd het mes. De jongen naderde mij erg snel. De jongen stak het mes in de richting van mijn linkerborst."
b. een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Ik zag dat hij met het mes naar mij uithaalde. Ik bracht direct mijn eigen hand omhoog om de aanval af te weren. Meteen daarop voelde ik dat ik door die jongen met dat mes in mijn hand werd geraakt."
c. een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
"Op 29 januari 2002 was ik samen met [betrokkene 1] in Esperanza. Plotseling kwam een man met een groot mes op ons af rennen. Ik zag dat hij met dat mes een kapbeweging maakte naar [betrokkene 1]. Ik zag dat [betrokkene 1] deze beweging afweerde met zijn hand. De man waarmee u mij nu confronteert is de man die [betrokkene 1] heeft gestoken. (opmerking verbalisant: Ik confronteerde de getuige met [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]1982)."
d. een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
"Ik zag ter hoogte van de borst een groot gat in de jas van [betrokkene 1]. Ik denk dat het mes de jas geraakt heeft."
e. een verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, voorzover inhoudende:
"Op 29 januari 2002 was ik in Esperanza te Leeuwarden. Terwijl ik mij op korte afstand van [betrokkene 1] bevond, had ik een mes in mijn handen."
3.3.1. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is aldaar door de verdachte onder meer aangevoerd:
"Ik liep 29 januari 2002 in Leeuwarden op straat. Ik ben niet bekend in Leeuwarden. Ik weet niet waar 'Esperanza' is. Ik weet dat ik moet voorkomen in verband met een confrontatie met een Bosniër. Ik had geen ruzie met hem. Ik had op 27 januari 2002 ruzie met een groepje. Ik hoor u zeggen dat u het graag wil hebben over hetgeen op 29 januari 2002 is gebeurd. Ik deel u hierop mede dat de twee data met elkaar te maken hebben. Ik wil bij het begin van het verhaal beginnen en niet ergens halverwege. (...)
Ik blijf ontkennen dat ik iemand met een mes heb gestoken. Ik ben op 29 januari 2002 gewond geraakt. Ik heb hierover de politie gebeld. Ik ben gestoken en heb een 'stoot' op mijn neus gehad. Ik weet niet door wie. Ik kende hem niet. Ik kende hem alleen van gezicht. Ik liep op straat. Op straat stond een groepje jongens. Eén van de jongens van het groepje riep: "He kameraad". Ik keek hierop om. Ik kreeg direct een klap op mijn neus. De jongen vluchtte door de deur een dichtbij gelegen pand binnen. Ik had toen een mes op zak. Ik ben de jongen achterna gegaan. Ik wilde weten waar de jongen die me had geslagen zat. Vervolgens haalde de jongen die mij had geslagen een mes uit zijn broekzak. De jongen was groter dan ik. Ik voelde me een beetje duizelig. De jongen sloeg mij met het mes. Mijn gezicht zat vol bloed. Ik pakte hierop mijn mes uit mijn jas. Ik had toen het mes in mijn handen. Ik zag alleen maar die jongen. Ik was duizelig. Ik heb geen idee wat er verder is gebeurd. Ik heb die jongen niet meer gezien. Misschien is de jongen weggevlucht. Op het moment dat ik de klap van de jongen kreeg, zag ik helemaal niks meer. Ik kon me niet bewegen. Ik weet niet meer of ik of het groepje is weggevlucht. (...) Ik deel u hierop mede dat de jongen degene is geweest die is gevlucht. Ik ben niet gevlucht.
U vraagt mij of het stuk mes dat in mijn hoofd heeft gezeten, daadwerkelijk op 29 januari 2002 in mijn hoofd is gekomen. Ik deel u mede dat dit het geval is. U kunt het zien op de van mijn muts genomen foto's. Het is duidelijk zichtbaar dat de muts stuk is. Ik hoor u zeggen dat uit het dossier blijkt dat ik op 4 augustus 2002 ben opgenomen in het ziekenhuis. U vraagt mij of ik toen ook iets aan mijn hoofd had. Ik deel u mede dat ik een aantal keren in het ziekenhuis ben geweest. De gebeurtenissen van voor 29 januari 2002 zijn van essentieel belang om te begrijpen waarom ze me achtervolgden en beschoten."
3.3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in dat de raadsman van verdachte aldaar onder meer heeft aangevoerd:
"De aanleiding voor de gebeurtenis van 29 januari 2002 is gelegen in het feit dat cliënt op 27 januari 2002 is beschoten.
De relatie tussen cliënt en zijn vriendin is gelukkig over. Zij vormde de aanleiding van deze gebeurtenis, maar ook van andere strafbare feiten.
Cliënt krijgt een klap op zijn neus. Hij gaat met een bloedend gelaat op zoek naar [betrokkene 1]. Er liggen meerdere verklaringen in het dossier. Er bevindt zich evenwel geen verklaring die het verhaal van mijn cliënt bevestigt. Cliënt ging [betrokkene 1] achterna. Voordat cliënt het wist, werd hij aangevallen en met een mes gestoken. Cliënt ontkent niet dat ook hij een mes in zijn handen had, maar verklaart dat [betrokkene 1] dit heeft vastgepakt.
Ik verzoek het hof rekening te houden met de omstandigheden van het geval, waarbij de schietpartij van twee dagen ervoor als mitigerende factor met betrekking tot de op te leggen straf dient te worden aangemerkt."
3.4. Het Hof heeft gelet op hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd de hiervoor onder 3.3.1 bedoelde verklaring van verdachte kennelijk niet opgevat als mede behelzende een beroep op noodweer. Dat is niet onbegrijpelijk in aanmerking genomen dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep werd bijgestaan door een raadsman die, naar blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, anders dan bij de berechting in eerste aanleg, geen beroep heeft gedaan op noodweer.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 6 september 2005.