ECLI:NL:HR:2005:AT7541

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C04/264HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over geschil inzake koopovereenkomst en geleverde CV-installatie met betrekking tot conformiteit en deskundigenbericht

In deze zaak gaat het om een geschil tussen eiser en verweerder over een koopovereenkomst met betrekking tot een geleverde CV-installatie. Verweerder heeft eiser gedagvaard voor de rechtbank te Rotterdam en vorderde ontbinding van de overeenkomst wegens wanprestatie, alsook schadevergoeding. Eiser heeft de vorderingen bestreden en in reconventie vorderingen ingesteld tegen verweerder. De rechtbank heeft eiser toegelaten tot bewijslevering, waarna eiser hoger beroep heeft ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen voor verdere afdoening. Na getuigenverhoren heeft de rechtbank in 1999 de vorderingen van beide partijen afgewezen. Eiser heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarop verweerder incidenteel hoger beroep heeft ingesteld. Het hof heeft in 2004 het vonnis van de rechtbank vernietigd en partijen veroordeeld tot schadevergoeding. Eiser heeft cassatie ingesteld tegen de arresten van het hof. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie verworpen, waarbij de klachten van eiser niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad heeft eiser ook in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld.

Uitspraak

11 november 2005
Eerste Kamer
Nr. C04/264HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. J. Groen,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft bij exploot van 20 augustus 1984 eiser tot cassatie, handelende onder de naam [A] - verder te noemen: [eiser] - gedagvaard voor de rechtbank te Rotterdam en gevorderd bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. te ontbinden, althans ontbonden te verklaren de in het lichaam der dagvaarding gemelde overeenkomsten, totstandgekomen tussen partijen, zulks vanwege ernstige wanprestatie zijdens [eiser];
2. [eiser] te veroordelen tegen deugdelijke kwijting aan [verweerder] te vergoeden de door de wanprestatie van [eiser] veroorzaakte schade, belopende een bedrag van ƒ 147.201,15, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot die der algehele voldoening;
3. [eiser] te veroordelen in de kosten dezer procedure.
Subsidiair:
1. te vernietigen de in het lichaam dezer dagvaarding omschreven overeenkomsten tussen partijen;
2. [eiser] te veroordelen tegen deugdelijke kwijting aan [verweerder] te voldoen een schadevergoeding van een bedrag van ƒ 147.201,15, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot die der algehele voldoening;
3. [eiser] te veroordelen in de kosten dezer procedure.
[Eiser] heeft de vorderingen bestreden en zijnerzijds in reconventie gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [verweerder] te veroordelen om aan [eiser] te betalen tegen behoorlijk bewijs van kwijting de som van ƒ 99.365,-- te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 juni 1984 tot aan de dag der algehele voldoening;
II. [verweerder] te veroordelen om aan [eiser] te betalen tegen behoorlijk bewijs van kwijting de som van ƒ 7.078,83 ter zake van geleverd houtafval met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
III. [verweerder] te veroordelen om aan [eiser] te betalen tegen behoorlijk bewijs van kwijting de som van ƒ 495,-- ter zake van de inschakeling van een rechtskundig adviseur.
IV. [verweerder] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
[Verweerder] heeft de vorderingen in reconventie bestreden.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 26 mei 1989 in conventie en in reconventie onder aanhouding van iedere verdere beslissing [eiser] tot bewijslevering toegelaten.
Tegen dit tussenvonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Bij memorie van grieven heeft [eiser] zijn eis in reconventie gewijzigd en met handhaving van hetgeen hij in prima had geëist, thans subsidiair gevorderd, voor zover de vorderingen of een van de vorderingen van [verweerder] in conventie zouden worden toegewezen, [verweerder] te veroordelen om aan [eiser] te vergoeden het voordeel dat [verweerder] heeft gehad van het gebruik van de litigieuze verbrandinstallatie c.q. het waterzijdig gedeelte daarvan, welk voordeel zal dienen te worden opgemaakt bij staat, en voor zoveel mogelijk zal dienen te worden verrekend met enige alsdan in conventie aan [verweerder] toegekende schadevergoeding, en voor het overige zal dienen te worden vereffend volgens de wet.
Bij arrest van 23 januari 1992 heeft het hof het bestreden vonnis vernietigd, de aan [eiser] verstrekte bewijsopdracht geherformuleerd en de zaak ter verdere afdoening naar de rechtbank teruggewezen.
Nadat getuigenverhoren hadden plaatsgevonden, heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 18 mei 1995 in conventie en in reconventie, alvorens verder te beslissen, een comparitie van partijen gelast en [verweerder] tot bewijslevering toegelaten.
Na enquête en contra-enquête heeft [verweerder] zijn vordering in conventie gewijzigd en vermeerderd tot een bedrag van ƒ 502.441,05. [Eiser] heeft zich tegen deze eisvermeerdering verzet.
Bij rolbeschikking van 11 december 1997 heeft de rechtbank het verzet tegen de wijziging van eis gegrond en de wijziging ontoelaatbaar verklaard.
De rechtbank heeft bij eindvonnis van 25 maart 1999 zowel in conventie de vordering van [verweerder] als in reconventie de vordering van [eiser] afgewezen en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.
[Eiser] heeft tegen dit eindvonnis hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. [Verweerder] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft bij tussenarrest van 13 december 2002 [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover gericht tegen het tussenvonnis van 26 mei 1989 en [eiser] tot getuigenbewijs toegelaten. Na enquête heeft het hof bij eindarrest van 4 juni 2004, verbeterd bij arrest van 2 juli 2004, in het principaal en incidenteel appel het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 25 maart 1999 vernietigd en, opnieuw rechtdoende:
- de in het lichaam van de dagvaarding in eerste aanleg omschreven overeenkomsten van partijen ontbonden;
- [verweerder] veroordeeld tot vergoeding van de waarde van de ingevolge die overeenkomsten geleverde zaken ten bedrage van € 4.537,80, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van dit arrest tot aan de dag der algehele voldoening;
- [eiser] veroordeeld tot betaling aan [verweerder] van een bedrag van € 14.281,42, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 augustus 1984 tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten zowel van de eerste aanleg als van het hoger beroep in die zin gecompenseerd dat elke partij haar eigen kosten draagt;
- het meer of anders gevorderde afgewezen, en
- dit arrest voor wat de bovenstaande veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het eindarrest van 4 juni 2004 en het verbeterd arrest van 2 juli 2004 van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de laatstvermelde arresten van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 22 juni 2005 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 501,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, O. de Savornin Lohman en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 11 november 2005.