ECLI:NL:HR:2005:AT7334

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C04/156HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over onrechtmatige daad en schadevergoeding in erfgenamenzaak

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. P. Garretsen, de gezamenlijke erfgenamen van [betrokkene 1] aangeklaagd in cassatie. De zaak betreft een geschil dat zijn oorsprong vindt in een dagvaarding van 5 januari 1993, waarin eiser vorderingen heeft ingesteld tegen [betrokkene 1] wegens onrechtmatig handelen. De rechtbank te Arnhem heeft op 10 december 1998 de vorderingen van eiser afgewezen en hem in de proceskosten veroordeeld. Eiser heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem, dat op 28 oktober 2003 het vonnis van de rechtbank heeft bekrachtigd. Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen dit arrest.

De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekte tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft geen nadere motivering nodig geacht, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 359,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen door de raadsheren P.C. Kop, J.C. van Oven en F.B. Bakels, en openbaar uitgesproken door vice-president P. Neleman op 24 juni 2005.

Uitspraak

24 juni 2005
Eerste Kamer
Nr. C04/156HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
de gezamenlijke erfgenamen van [betrokkene 1], zijnde
1. [Verweerster 1],
wonende te [woonplaats],
2. [Verweerster 2],
wonende te [woonplaats],
3. [Verweerder 3 ],
wonende te [woonplaats],
4. [Verweerder 4],
wonende te [woonplaats],
5. [Verweerder 5],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. G. Snijders.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploot van 5 januari 1993 [betrokkene 1], wonende te [woonplaats], - verder te noemen: [betrokkene 1] - gedagvaard voor de rechtbank te Arnhem en gevorderd bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht te verklaren dat [betrokkene 1] op de in het lichaam van de dagvaarding vermelde gronden jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld, en
2. [betrokkene 1] te veroordelen om aan [eiser] terzake voormeld een schadevergoeding te betalen, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
[Betrokkene 1] heeft de vorderingen bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 10 december 1998 het gevorderde afgewezen en [eiser] in de proceskosten aan de zijde van [betrokkene 1] veroordeeld.
Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem onder dagvaarding van de gezamenlijke erfgenamen van [betrokkene 1], die inmiddels overleden was. Bij memorie van grieven heeft [eiser] zijn eis gewijzigd, vernietiging van voormeld vonnis gevorderd en opnieuw rechtdoende bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat [betrokkene 1] op gronden ontwikkeld in de inleidende dagvaarding van 5 januari 1993 onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld;
subsidiair: dat [betrokkene 1] in de periode 1968 tot en met 1971 op onrechtmatige en schadeveroorzakende wijze heeft gerapporteerd en op onrechtmatige en schadeveroorzakende wijze zijn adviezen heeft gemotiveerd in het kader van de productie van forensisch bewijsmateriaal van 12 november 1968, 23 augustus 1971 en 29 december 1971;
meer subsidiair: dat [betrokkene 1] zich op onrechtmatige en schadeveroorzakende wijze in zijn onderzoeken in verband met de productie van zijn forensisch bewijsmateriaal van voormelde data heeft laten leiden door niet terzake doende persoonlijke, negatieve intenties jegens [eiser];
II. de erven [betrokkene 1] te veroordelen in de kosten van beide instanties.
Bij arrest van 28 oktober 2003 heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en [eiser] in de proceskosten van het hoger beroep aan de zijde van de erven [betrokkene 1] veroordeeld.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding en het anticipatie-exploot zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De erven [betrokkene 1] hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor de erven [betrokkene 1] mede door mr. M.B.C. Kloppenburg, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de erven [betrokkene 1] begroot op € 359,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren P.C. Kop, als voorzitter, J.C. van Oven en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 24 juni 2005.