ECLI:NL:HR:2005:AT7330
Hoge Raad
- Cassatie
- P.C. Kop
- E.J. Numann
- J.C. van Oven
- P. Neleman
- Rechtspraak.nl
Cassatie van een vordering tot betaling door eiseres tegen verweerster na afwijzing in feitelijke instanties
In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. P. Garretsen, verweerster gedagvaard voor de rechtbank te Leeuwarden met een vordering tot betaling van een bedrag van ƒ 89.066,07, vermeerderd met wettelijke rente en kosten. De rechtbank heeft na een comparitie van partijen en getuigenverhoren de vordering afgewezen bij eindvonnis op 13 december 2000. Eiseres heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden, dat op 17 september 2003 de vonnissen van de rechtbank heeft bekrachtigd. Eiseres heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen dit arrest van het hof, waarbij verweerster niet is verschenen.
De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van Advocaat-Generaal L. Timmerman, die tot verwerping van het beroep strekte, in overweging genomen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, wat inhoudt dat geen nadere motivering vereist is, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en eiseres in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van verweerster zijn begroot op nihil. Het arrest is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2005 door de raadsheren van de Hoge Raad.