ECLI:NL:HR:2005:AT7310

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03486/04
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • B.C. de Savornin Lohman
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van medewerking aan klinische observatie in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 september 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1981 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Nieuw Vosseveld' te Vught, was eerder door het Hof veroordeeld tot drie jaren gevangenisstraf voor poging tot doodslag. Daarnaast was de verdachte ter beschikking gesteld met een bevel tot verpleging van overheidswege. De vordering van de benadeelde partij was eveneens toegewezen, met een opgelegde betalingsverplichting aan de verdachte.

Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.P. Hamer. De kern van het cassatiemiddel betrof de klacht dat het Hof onjuist had geoordeeld over de weigering van de verdachte om medewerking te verlenen aan een klinische observatie, zoals bedoeld in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht. De Advocaat-Generaal Machielse concludeerde dat het beroep verworpen moest worden, en deze conclusie werd door de Hoge Raad overgenomen.

De Hoge Raad oordeelde dat de stelling van de verdachte, dat er geen sprake was van een weigerende observandus omdat hij wel instemde met een ambulant onderzoek, geen steun vond in de wetsgeschiedenis. De Hoge Raad verwierp het beroep en oordeelde dat de middelen niet tot cassatie konden leiden. De uitspraak van het Hof bleef daarmee in stand, en de Hoge Raad oordeelde dat er geen gronden waren voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak.

Uitspraak

13 september 2005
Strafkamer
nr. 03486/04
IV/ABG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 15 juli 2004, nummer 23/001814-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Nieuw Vosseveld" te Vught.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 29 april 2003 - de verdachte ter zake van "poging tot doodslag" veroordeeld tot drie jaren gevangenisstraf en daarbij bevolen dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G.P. Hamer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen. De conclusie is aan dit arrest gehecht.
2.2. Bij de Hoge Raad is een brief van de verdachte binnengekomen.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat het oordeel van het Hof dat de verdachte heeft geweigerd medewerking te verlenen aan "het onderzoek dat ten behoeve van het advies moet worden verricht", als bedoeld in art. 37, tweede lid, Sr in verbinding met het derde lid van die bepaling, van een onjuiste rechtsopvatting getuigt.
3.2. Het middel faalt op de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3 gegeven gronden.
4. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier M.T.E. van Huut, en uitgesproken op 13 september 2005.